"...en onopgemerkt, in onopvallende kledij rondlopen en door iedereen met rust gelaten worden, dat is prachtig. Met al je zenuwen en al je gevoeligheid."
Gerard Reve

Early spring blues


Gisteren had ik met een vriend om vier uur bij de universiteit afgesproken. Toen ik kwam aanfietsen zag ik het al: alle fietsenrekken waren barstensvol. Een man met op zijn pak FIETSBEHEER zag mijn blik: "Jongeman, in de kelder is nog plaats; volg de borden". Dat deed ik en betrad via een betonnen trap een halfduistere spelonk, waar een vuile berenlucht hing. Op de betonnen vloer stond een decimeter bruin lekwater. 

Terwijl ik mijn kettingslot door het voorwiel haalde, dacht ik aan al die fietsenkelders en parkeergarages en aan heel dat ondergrondse deel van het stadsleven dat zo totaal unheimisch, vervuild en onherbergzaam is. Terwijl bovengronds steeds meer luxe straatinrichting met marmer, hardhout, glanzend graniet en puur natuursteen de rijkdom etaleert.

Het gaat er blijkbaar niet om de menselijke omgeving aangenaam te maken, alleen het aangezicht moet opgepoetst. Het is reclame-politiek (zoals de PvdA in de jaren negentig op elk probleem in "de wijken" reageerde met de aanleg van sierbestrating en de pitbull verbaasd omkeek naar zijn in glanzend marmer spiegelende drol), het is als Facebook: alleen kamerbrede smiles van verblindend witte tanden, de allesoverheersende cult van de façade.

Bovengronds geweldige sensatie-architectuur, ondergronds de naakte smerigheid. De goot van het pretpark. Célines' beschrijving (in de Reis naar het einde van de nacht) van de ondergrondse schijthuizen in New York schoot me te binnen en op de trap naar het licht zong ik zachtjes Dylans' Talkin’ New York:

People goin’ down to the ground
Buildings goin’ up to the sky

In het studentencafé, moesten we eerst samen bekomen van de verbijsterende media-aandacht in dit land voor de “pausverkiezing” (het acht-uur Journaal zette eigenhandig de klok vijftig jaar terug) en daarna bespraken we wat we op die onontkoombare, gedoemde dag aan het einde van april konden doen (Radio 1 jengelt: “Wijs ons Beschermpaard de weg en geef dit weekend Kroonappels”). Waarheen te gaan om aan het valse feestgetoeter en het tergende tobbedansen te ontkomen? Duitsland leek ons de snelste optie.

Hier blijven en protesteren? Dat verwordt onontkoombaar tot zwak gemummel in de marge, de jonge studenten om ons heen zouden we niet meekrijgen, die leken elk feestje “vet” te vinden.  Je uitzinnig gedragen, uit je dak gaan en dat dan liefst met z’n allen. Iedere excuus grijpen ze ervoor aan, ze kunnen er geen genoeg van krijgen. Wegwezen leek ons de enige optie. Bij de fietsenkelder suggereerde mijn vriend nog deze stickertekst om overal aan te plakken:

ALLE DWAZEN DWEPEN MET ORANJE

Ik ben niet zo'n plakker, maar hij bleef nog lang in mijn hoofd zingen, op de wijs van Alle eendjes zwemmen in het water.


14 maart 2013