Mijn vader, halverwege
de zestig, zie ik nu vaker dan vóór de scheiding. Brengt mijn moeder hagelslag voor
me mee en soms zelfs taartjes, hij komt meestal aan met scheldtirades. Zodra de
buitendeur achter hem dicht is gevallen en hij de trap beklimt begint hij.
“Alweer
tegen m’n poot gereden door zo’n poepdoos op wielen! Met zo’n dikke miep erop.
Die alleen maar in d’r spiegels kijkt.”
Hij komt hijgend boven.
“Of d’r haar
nog wel hoerig zit!”
“Ben je
gewond?”
“Nee jongen,
ik red me wel. Hij trekt zijn jas uit.
“Ja en dan
nog een grote bek ook! Ik verstond er geen woord van. Maar ze was zo
vriendelijk om er het bekende gebaar met de middelvinger bij te maken. Zodat de
strekking duidelijk was.
Die scooters
zijn een plaag! Geen fietspad is meer veilig, jongen. En als ze geparkeerd
staan, met hun dikke konten de hele stoep versperren, en je wurmt je er langs,
beginnen ze moord en brand te piepen! Overal in de stad hoor je dat gejank om niets! Als verwende,
volgevreten kinderen, die om ijs blijven janken. Dáár moet je eens een stukje
over schrijven! ”
“Ik zet even
koffie.”
In de kamer blijft
hij gestaag doorfoeteren.
“Soms zit er
ook nog zo’n debiele doos achterop. Trekt dat Vespa’tje kermend en kwijlend een
bruggetje op. Terwijl ik ze lachend voorbijfiets. Maar even later hoor ik
alweer dat dwingende Micky Mouse-peppertje achter me. Moet ik maken dat ik aan
de kant ga. En stinken dat ze doen! Ga er maar eens achter staan, bij een
stoplicht. Twee-takt-tokkies zijn het!”
“Het zijn
toch niet alleen meiden op zo’n scooter?” roep ik, boven het geblaas van het klaarkomend
koffieapparaat uit.
“Nee, jongen,
dat kan je niet schrijven! Het is trouwens begonnen met die scheurende
pizza-cowboys, die houden helemaal nergens rekening mee. Ik heb een paar keer
zo een onderuit zien gaan, vooral ’s avonds is dat mooi: ze maken een lange
schuiver met een fantastische straal vonken achter zich aan! En dan heb je natuurlijk die lui die
wel iemand voor je willen omleggen tegen een kleine vergoeding. Je moet schrijven: het is handel, pizza’s en kogels, en het eindigt met tomatensaus
op de straat. Dat is een goed beeld, dat
moet je gebruiken. Je kunt ook nog die ijdele mannen noemen, met een zonnebril in hun vette haar, met zo’n
verzameling bijtringen om hun pols en met hun blote voeten in geklede schoenen.
Kantoorknechten en toch spannend. Gisteren zag ik er een rijden met een
bijpassend dekentje over zijn spillebeentjes! Maar ik begrijp die kerels ook
niet; een fiets, een brommer, een motor, daar zit je op als op een
paard. Maar een scooter, daar zit je op als op een plee!”
Als ik met
de koffie de kamer in kom, staat hij met met beide handen aan zijn nieuwe baard
plukkend uit het raam te kijken.
“Lekker,
dank je. Hier beneden staat er ook een. Kijk, dwars op de stoep. En straks gillen als je er langs loopt.”
“Ja, dat zei
je.”
“En achterop
zo’n enorme roze beauty-case, zie je? Met die twee zijspiegels en dat
windscherm is het gewoon een make-up tafel. Zo een als je moeder had vroeger.
Schrijf dat er gewoon bij.”
“Net was het
een poepdoos en nu weer een make-up tafel, je moet wel kiezen, pa.”
“Poepdoos, kaptafel,
wat maakt het uit, ik wil alleen maar zeggen: ze zijn midden in het verkeer
alleen met zichzelf bezig. In de spiegel turen en in hun telefoontje kletsen.”
“Ik heb al
een jaar geen stukjes meer geschreven, weet je dat wel? Een jaar.”
“Ja, je
bloggers-block. Is het je trouwens wel eens opgevallen hoe die meisjes – elke
keer als ze hun telefoontje opnemen – hoe hun hele chagrijnige gezicht dan opeens
geweldig opvrolijkt? Er verschijnt direct een stralende glimlach op. Alsof ze
horen dat ze de loterij gewonnen hebben. Elke keer weer. Lach jij als je gebeld
wordt? Ik niet.”
“Nee, maar ik
ga daar dus niet over schrijven. “
Hij zet zijn
beker met een klap op het tafeltje en staat in dezelfde beweging op.
“Hier aan
het eind van de straat, daar staat een hele kudde! Dikke scooters in alle
kleuren. Geen hond kan er langs.”
“Bij die sportschool?”
Meteen betreur ik mijn woorden.
“Zit daar
ook alweer zo’n sportschool? Ook zo’n
epidemie. En een volkomen foute benaming. Wat ze –“
“Ja, ik weet
het: Wat ze daar doen is geen sport want er is geen wedstrijd en er valt niks
te winnen. En het is geen school want
er wordt geen kennis overgedragen.”
“Precies! Ik
had het niet beter kunnen zeggen! Heb je ook nooit over geschreven. Een
sportschool is een schoonheidssalon. Van dezelfde soort als een tatoeagetent of
een bruiningsinstituut. Professioneel bruin worden, staat er op
het raam. Weet jíj wat dat is: professioneel
bruin?”
Hij gaat
weer zitten. Ik tuur intens naar mijn horloge. Tien over tien,
horlogewinkeltijd.
“Ik wou je
graag nog koffie geven, pa, maar ik krijg hier zo een paar studenten met hun
scripties. Dus –“
“Ach, ik
moet ook weer verder, jongen. Werk gaat voor. Ik kom wel weer eens langs om met
je te oudehoeren. Deo dorante. Ik heb zo veel onderwerpen die smeken om een
stukje…”
Hij gaat
zijn jas pakken. De bel rinkelt. Hij loopt het portaal op en trekt met de
houten hendel aan het touw. De buitendeur zwaait open. Drie meisjes komen de
trap op hollen, alledrie met hun smartphone in de hand. “Het was echt wel de
chillste avond van het hele jaar”, roept de laatste, terwijl de eerste haar jas
uittrekt en mijn vader groet met “Dag meneer.”
“Ah, alle
goede dingen komen in drieën”, zegt de meneer, “gratie, schoonheid en
leergierigheid.”
“Dat is mijn vader”, beken ik. “Hij gaat net
weg.” Ik loop de kamer weer in, ik hoor de studenten in de gang met mijn vader
praten.
“Nee, ik ga
weer naar mijn eigen hok, ik ben al een paar jaar het huis uit, moet je weten”,
hoor ik hem zeggen. Gelach. “Ik woon nu in de oude hoerenbuurt, maar dat hadden
jullie natuurlijk al geraden.” Ik breng zijn lege koffiebeker naar de keuken. Zijn
denkbeeldige hoed lichtend laat hij de meisjes hoffelijk passeren en stapt dan de
deur uit naar de trap. “Ik ben de Grote Chill”, galmt zijn stem van beneden,
“ik chill alles wat jullie chillen!” De buitendeur slaat dicht. Dan klinkt
keihard het verontwaardigde alarmsignaal van een scooter.
21 april 2015
21 april 2015