"...en onopgemerkt, in onopvallende kledij rondlopen en door iedereen met rust gelaten worden, dat is prachtig. Met al je zenuwen en al je gevoeligheid."
Gerard Reve

Brieven over De brieven


Vervolg op Reve's brieven


Op 22 juni heb ik meteen De Bezige Bij weer gebeld. Zelfde antwoordapparaat, zelfde boodschap. Dan toch maar mailen naar het opgegeven info-adres…

En jawel, een paar weken later komt antwoord binnen van Suzanne Holtzer, Hoofdredacteur Nederlandse Literatuur. Zij erkent dat deze publicatie inderdaad niet doorgegaan is, en geeft als verklaring: “Het plan bleek te groots en complex om werkelijk ten uitvoer te kunnen brengen.”

Plan opgegeven dus. Deze weinig hoopvolle mededeling roept bij mij allerlei vragen en emoties op. Eerst maar eens precies lezen wat er staat. Het plan bleek te groots en te complex.
Te groots? Dat betekent: te edel, te fenomenaal, te formidabel, te geweldig, te glansrijk, te glorieus, te grandioos? Te heerlijk, te prachtig, te luisterrijk? Nee, ik denk dat Holtzer hier doelt op de meest ongunstige betekenis: te hooghartig.

Dat is wel erg bescheiden. Is het werkelijk een hooghartig plan om De verzamelde brieven van Gerard Reve uit te geven? Is het te “complex”? Hoezo dan? Zijn er onoverkomelijke rechtenkwesties? Ligt Joop Schafthuizen dwars? Of zijn het vooral commerciële overwegingen (zie: Claudelondons’ reactie op mijn vorige stukje)? Wellicht een combinatie van beide?

Wat ook de beweegredenen mogen zijn, de zaak ligt plat. En dat is moeilijk te aanvaarden. Is er dan geen andere uitgever in Nederland die met de eer wil gaan strijken? Veen? Van Oorschot? Is Nop Maas een gepasseerd station?

Wat kan hier helpen? Een aantal gerenommeerde literaten die zich er sterk voor maken? Een petitie? Een flinke staatssubsidie? Het lijkt mij een nationale plicht dit met goud beladen schip vlot te trekken.


18 juli 2020

(wordt vervolgd)

Reve's brieven


Vandaag kwam de vraag weer hevig bij mij boven, als een vloedgolf na een periode van kalme zee: Waar blijft in de Naam des Heren toch de uitgave Verzamelde brieven van Gerard Reve? Het wachten begint zo langzamerhand een beetje belachelijk te worden! En ik bedoel dan natuurlijk het grote boekwerk dat niet meer op geadresseerde is ingedeeld, zoals bij nu al zo’n achttien brievenbundels het geval is, maar op datum, chronologisch. Eventueel in drie dikke delen:
Brieven 1  1930 – 1960
Brieven 2  1960 – 1975
Brieven 3  1975 – 2000

Is dat mooi of niet. Om de briefschrijver ongeveer per dag te volgen (vanaf 1962 vaak twee of drie brieven op een dag). Sinds de publicatie van het Verzameld Werk wacht ik hier op! Sinds ik in de Verantwoording van Nop Maas las: "De brieven van Gerard Reve zijn buiten deze editie gehouden. Zij zullen een plaats vinden in een vervolgeditie." Dat was in 1998. Wishful thinking tot nu toe...
Op zoek naar goed nieuws tref ik dit bericht van 4 maart 2002 (!):  

Bezige Bij geeft Reve's verzamelde brieven uit                              Uitgeverij de Bezige Bij gaat de verzamelde brieven van Gerard Reve uitgeven, chronologisch geordend in meerdere banden. De aangekondigde bundel met brieven aan Bram Peper, voormalig minister van Binnenlandse Zaken en ex-burgemeester van Rotterdam, komt te vervallen. Enkele van deze brieven zullen wel in de nieuwe uitgave komen. Het is nog onbekend wie de bezorger van de brieven wordt. De Bezige Bij wil in de Verzamelde Brieven naast de zestien reeds verschenen brievenbundels ook veel ongepubliceerde brieven opnemen, vooral uit de jaren 1930-1960, de periode waaruit tot nu toe weinig correspondentie is verschenen. De uitgever zoekt hiervoor nog naar correspondenten die onbekende brieven van Reve in hun bezit hebben. Reve's vorige uitgever, L.J. Veen, bij welke hij in 2000 met ruzie vertrok, had ook ooit het plan de verzamelde brieven uit te geven, in aanvulling op het zesdelige Verzameld Werk (1998-2001).

Nu, achttien jaar later, nog steeds niets. Hoe zit dat toch? Het tweede bericht dat ik vind, is dit:


Deel 1 Verzamelde Brieven binnenkort in de winkel                         

1 november 2003  De lang verwachte verschijning van het eerste deel van de verzamelde brieven van Gerard Reve staat voor eind november op het programma, tenminste, dat staat in de bestelcomputers bij de boekhandelaren. Deze uitgaven - onduidelijk is hoeveel delen er komen - waar vele liefhebbers van de brieven van Reve lang op hebben gewacht hebben grote vertraging opgelopen door de overgang van Reve van uitgeverij Veen naar uitgeverij De Bezige Bij. Zoals bekend is het verzameld (proza)werk van Reve in 6 delen uitgegeven door uitgeverij Veen.Het binnenkort te verschijnen eerste deel bevat op chronologisch volgorde, brieven van Gerard Reve uit de periode 1933-1965 en heeft het ISBN nummer 9023411072.Volgens de laatste berichten is de uitgave uitgesteld tot voorjaar 2004. Een reden is niet bekend. Bron: Website Scholtens Wristers Groningen (intussen al vele jaren failliet en verdwenen, lees de hele treurigstemmende geschiedenis op https://nl.wikipedia.org/wiki/Boekhandel_Scholtens...)

Via het ISBN kom ik bij: Verzamelde brieven van Gerard Reve deel 1, met een verwijzing naar Bol.com. Zou er dan toch ongemerkt iets gebeurd zijn? In alle stilte? Kan je het nu bestellen? Daar “ademloos” aangekomen stuit ik op: “Niet leverbaar”. Dan volgen de gegevens:

Taal Nederlands
Bindwijze Hardcover
Druk 1
Verschijningsdatum 2004-03-04
Illustraties Nee
Auteur Reve
Uitgever Uitgeverij de Bezige Bij B.V.
EAN 9789023411079
NUR code 322
Verschijningsdatum 2004-03-04? Vergeet het maar! Ook is het ISBN niet helemaal hetzelfde... Hoog tijd om de Bezige (?) Bij eens te bellen! 
Maar dit leidt tot niets, want in verband met de corona-crisis is men tot 22 juni gesloten. “Spreek geen boodschap in, deze band wordt niet afgeluisterd”. Afwachten maar weer, voor hoelang?

Intussen kunnen er nog steeds nieuwe brieven gevonden worden. Zouden ze soms wachten “tot alles binnen is”?
Dit is geen malle veronderstelling van mij, getuige het volgende bericht. (NRC 11 december 2002):

Biograaf Tom Rooduijn heeft in enkele privécollecties vijftig onbekende brieven van de schrijver Gerard Reve opgespoord, die een nieuw licht werpen op belangrijke episodes uit diens leven; vooral op `Het Rampjaar 1966', waarin Reve ernstig aan de drank was en met een delirium in het ziekenhuis belandde. De drie complete correspondenties zijn gericht aan de voormalige schoonmoeder van Reve's vroegere partner Wim Schuhmacher (`Wimie' in zijn boeken); en aan twee jongens op wie Reve tragisch verliefd was: aan Robert B. (`mijn zoon R.') en Willem L. (`De Meedogenloze Jongen'). Deze correspondenten waren tot nu toe onbekend bij de Reve-kenners. 
Rooduijn – tevens medewerker van deze krant – schrijft dit in zijn boek Revelaties: Gerard Reve over zijn Werk & Leven dat vandaag in de boekwinkels ligt. Met het verschijnen van deze biografische schets – voornamelijk bestaande uit gesprekken met Reve – heeft Rooduijn zijn oudere plan voor een grote biografie voorlopig opgegeven. Rooduijn kreeg twee jaar geleden onenigheid met Reve's levensgezel Joop Schafthuizen over de biografie. Voor Revelaties heeft Schafthuizen – die Reve's zaken regelt – echter alle medewerking gegeven. Reve, die in het Belgische Machelen aan de Leie woont, viert zaterdag zijn 79ste verjaardag. Fysiek maakt hij het redelijk, maar zijn geestelijke vermogens zijn achteruit gegaan, zodat hij geen boeken meer schrijft. Uitgeverij De Bezige Bij bereidt een meerdelige, chronologische uitgave van zijn verzamelde brieven voor.

Het is opvallend, en ik vrees niet zonder betekenis, dat er na 2003 niets meer over de geplande uitgave te vinden is... Hoe dan ook, Reve zelf zou de verschijning van zijn verzamelde brieven niet meer mogen beleven. Ook over twintig jaar kunnen er nog brieven gevonden worden, doe die dan maar in een supplement, zou ik zeggen. Maar kom nu eindelijk met Verzamelde Brieven deel 1! 
De classicus en vertaler Vincent Hunink vermeldt bij zijn onvolprezen en nog steeds onmisbare Index Revianus (nu Index Revianus Electronicus):                                           
Te verschijnen:Verzamelde Brieven Deel 1. Dit deel van de definitieve verzamel-editie van de brieven bevat de her en der gepubliceerde brieven tot aan 1965. Helaas dus geen nieuw materiaal, maar wel gaat een oude wens in vervulling, die ooit achter deze Index Revianus lag: alles op volgorde!Binnenkort dreigt de Reve-brievenindex dus deels overbodig te worden. Of niet? We wachten af. De uitgave is helaas voor onbepaalde tijd uitgesteld. 
http://reve.vincenthunink.nl
Waar maak ik mij druk om? Nou, simpel gezegd hierom: als er in de Nederlandse literatuur één schrijver is wiens brieven een essentiële aanvulling op zijn werk vormen, nee: wiens brieven als een werk op zichzelf de helft van zijn oeuvre uitmaken (ook in omvang), dan is het Gerard Reve.

In overeenstemming met de vele affiches dezer dagen: Houd Goede Moed.



12 Mei 2020








Een cirkel van opzij

Bij deze blog is het laatst geschrevene het eerste leesbaar, de nieuwste bijdrage staat bovenaan. Daardoor is een verwijzing naar een ouder stuk voor een nieuwe lezer lastig, hij moet dan beginnen in de blog terug te zoeken. Toch kan ik het niet altijd vermijden; het ene stuk brengt vaak het andere voort.


Zo wil ik, aansluitend op Kabbelend kussen van maart 2018, een zelfgemaakte foto tonen:


Deze recente (en onbewerkte) close-up van een lege fruitmand in een groentewinkel bij mij om de hoek laat hetzelfde effect zien als een klassiek Romeins mozaiek:


En het visuele effect van dit mozaiek is vergelijkbaar met dat van het Japanse seigaheia-motief. Het wordt ook wel "Escher-effect" genoemd. 
(Nu ik deze oude Romeinse vloer laat zien, wil ik ook een tegelvloer uit de vorige eeuw noemen, waarvan ik weet dat hij nog in enkele Amsterdamse café's ligt. Het is het zogenaamde "krakelingen-patroon", een wel heel droge naam voor een zo waterig effect:

Steeds wanneer ik zo'n café betreed voel ik enige aarzeling bij de eerste stap naar binnen, alsof de vloer vol water staat.) 

Het aardige van dit "Escher-effect" is, dat het diepte in een plat vlak suggereert, zonder gebruik te maken van perspectief. Tenminste: niet van perspectief in de zin van een wet in de optica die de verhoudingen regelt waarop driedimensionale objecten in een plat vlak worden afgebeeld. Zoals die objecten gezien worden vanuit het standpunt van één waarnemer. 
Bij dit zgn. lijnperspectief liggen op de horizon de verdwijnpunten van horizontale lijnen. 
De in werkelijkheid evenwijdige lijnen komen bij elkaar in een verdwijnpunt. De bekende treinrails naar de horizon.

uit: De pictura (1435)

Dit lijnperspectief is een Westerse uitvinding, gedaan in Florence, ergens tussen 1420 en 1430. Het is voor het eerst beschreven door de architect Leon Battista Alberti in 1435, in zijn De pictura. Daarin gaat het vooral om het afbeelden van architectuur. 
Sindsdien is het lijnperspectief in de Westerse schilderkunst snel de overheersende manier van afbeelden geworden. Met behulp van draad-raamconstructies (Dürer) en spiegelprojectie werd dit mathematische perspectief geconstrueerd.
De alleenheerschappij van dit perspectief duurde vierhonderd jaar, tot 1836, toen het camarabeeld voor het eerst door een chemisch proces kon worden vastgelegd en bewaard. Dat vastleggen van het beeld was de geboorte van de fotografie. Veel vroege foto's imiteerden de schilderkunst, terwijl de schilders nu andere manieren van afbeelden ging zoeken.

Projectie met lenzen bestond al veel eerder, lang voor dat vastleggen van het geprojecteerde beeld. Daar is door de eeuwedn heen weinig over geschreven en het is ook lang onbekend gebleven. Dat die projectie met lenzen al vroeg en algemeen in de schilderkunst werd toegepast (en niet alleen als hulpmiddel voor het perspectief) is de hypothese van


David Hockney, in zijn baanbrekende boek Secret knowledge (London 2001, herziene druk 2006). Hierin poneert de kunstenaar Hockney het idee dat juist het gebruik van optische projectie in de schilderkunst (aanwijsbaar vanaf ca.1420) leidde tot het concept van het lijnperspectief. Eenvoudig omdat die projectie door middel van een lens steeds dat perspectief vertoonde. Doordat die optische projectie was opgebouwd uit licht en donker, ontstond ook automatisch de aandacht voor schaduw. Maar de ontwikkeling ging door: 
David Hockney: "Chemical photography, superseded recently by its digital variety, is just a small blib (about 150 years) in a continuous history of the optical projection of nature."
Secret knowledge is een veelomvattend en meeslepend verslag van een jarenlange ontdekkingsreis, vol experimenten en opzienbarende vondsten. Hockney merkte, op basis van goed kijken naar het hoe van kunstwerken, allerlei dingen op waar de kunstgeschiedenis tot dan toe blind voor was geweest. En nog ontbreken deze intussen al weer bijna twintig jaar oude ontdekkingen in veel hedendaagse informatie bij tentoonstellingen van kunstenaars als Holbein, Caravaggio en Velaquez.

Terwijl ik las in Hockneys' boek schoot mij het plaatje te binnen aan het slot van “Kabbelend kussen”. Het is die eigenaardige schildering (een fragment moet het zijn) die ik "een zee van heiligen" noemde (ik heb vergeefs naar de schilder gezocht, het lijkt me een tijdgenoot van Duccio di Buonisegna, ca. 1300).


"Sea of Saints"

De golven van die zee worden gevormd door de gouden aureolen rond de heilige koppen. Die nimbussen, halo's, stralencirkels, eigenlijk ronde schijven, die staan hier allemaal "rechtop". Terwijl het schuilgaan van de koppen verder weg diepte suggereert. Dat verder weg geldt hier niet voor die gouden langspeelplaten, die ook niet veel kleiner worden, alleen minder zichtbaar.

Gouden LP's, ringen, karrewielen, propellors, de haloos komen op vele manieren op vooral Italiaanse schilderijen en fresco's voor vanaf de vroege middeleeuwen. En ze zijn niet-transparant, merkwaardig massief zelfs voor zo'n etherisch verschijnsel. Is dat altijd zo?
Voor een kleine voetnoot bij Hockneys' onderzoek ben ik zelf eens gaan kijken naar dit niet-waarneembare en dus ook niet optisch te projecteren verschijnsel. Maakt dit ook een ontwikkeling door naar het "fotografisch" perspectief?

Ik bekeek de religieuze werken van zeven belangrijke Italiaanse renaissance-schilders: Duccio di Buonisegna (1255-1319), Giotto di Bondone (1267-1337), Fra Angelico (1395-1455), Paolo Uccello (1397-1475), Masaccio (1401-1428), Andrea Mantegna (1431-1506) en Sandro Botticelli (1445-1510).
In deze periode van een kleine 200 jaar blijkt de afbeelding van het aureool zich te ontwikkelen van platte schijf tot ellips, en van massief goud tot transparant schijnsel. Het idee komt op dat die ronde schijf achter het hoofd eigenlijk een zwevende schijf schuin boven het achterhoofd is. En dat die schijf ook moet meebewegen met de draaingen van het hoofd. En zich als zodanig moet onderwerpen aan het lijnperspectief.

Een paar voorbeelden:



In dit Laatste Avondmaal van Duccio di Buonisegna (uit 1308) staan de gouden schijven nog rechtop, maar hij lost het probleem van hun ondoorzichtigheid op, door ze bij de personen op de voorgrond eenvoudig weg te laten! (De tafel heeft om dezelfde reden ook een ander perspectief dan de kamer.)



Aan Giotto's L-vormige bruiloftstafel (1304) is het aureool van Christus (met het kruis er in) al enigszins gedraaid.


En op deze Christus aan het kruis van Paolo Uccello (1438) zijn de aureolen echte ellipsen geworden; ronde schijven in perspectief! Ze zijn wel erg donker in vergelijking met het bijzonder heldere kruis.



De jonge Masaccio (hij is, als een heus popidool, maar 27 jaar geworden) maakte in 1424 al direct gebruik van het lijnperspectief, ook in de aureolen. 



Bij Fra Angelico voltrekt zich zo te zien de sterkste ontwikkeling van het aureool; nog zonder perspectief in deze Annunciatie van 1438, 


maar in de laatste vijf jaar van zijn leven (rond 1450) schildert hij opeens de Annunciatie zo!
De gouden cirkel boven de hoofden en profil is van de zijkant gezien een streep geworden! Radicaler perspectief is er niet!



Dit Laatste Avondmaal uit 1447 van Andrea del Castagno, dat ik bij Hockney aantrof, toont al perspectivische en doorzichtige aureolen, die er uitzien als propellors. Ze zijn bijna zo transparant als het dunne glaswerk op tafel. En ze lijken razendsnel rond te draaien.



De presentatie van Jezus in de tempel (uit 1455) van Andrea Mantegna laat helder transparante aureolen als volmaakte cirkels zien, maar wel weer rechtop!  Die twee zonder aureool, dat zouden Mantegna zelf en zijn vrouw zijn.



Bij Sandro Botticelli vind ik veel variatie in de aureolen; hierboven uit 1470 cirkels gevuld met een soort gouden spinrag, 


en deze Maria, een (draaiende?) gouden plaat met weerspiegeling van de kruin! Terry Gilliam zou er een naald op getekend hebben en haar mond op en neer laten bewegen: "Ave Maria..." 


En dan nog deze Lamentatie over de dode Christus uit 1495, met Christus als enige zonder nimbus; kennelijk moet je niet alleen heilig maar ook in leven zijn om een aureool te dragen.

Je zou dit werk van Botticelli als het eindpunt van de ontwikkeling van het aureool kunnen zien, maar later duiken er af en toe ook weer rechtopstaande en massieve versies op...
Tot zelfs in onze dagen, zoals deze foto bewijst: rechtop en ondoorzichtig, precies als in "De zee van heiligen". 





Mei, 2019



PS Nu ik dit stuk geschreven heb en even op mijn zonnige balkon zit, zie ik de weerkaatsing van het zonlicht in mijn horloge als een lichtvlek over de tegels in de schaduw zweven. De kat springt er gefascineerd achteraan, maar al gauw vervliegt zijn interesse en vlijt hij zich neer op de warme stenen. Hij snapt dat hij de lichtvlek niet kan pakken en ik snap dat door spiegeling een lichtcirkel op een donkere achtergrond geprojecteerd kan worden en dat je dus ook de nimbus met behulp van spiegelprojectie naar de bestaande werkelijkheid kan tekenen!

De hoofdstadsvogel


Toen ik in oktober bij een antiquariaat “Eeuwige reizigers, een bloemlezing uit de klassieke Japanse literatuur” kocht, verwachtte ik niet dat ik die pil van bijna 800 bladzijden in de weken daarna van kaft tot kaft zou lezen. Maar de keuze en vertaling van Jos Vos was moeilijk neer te leggen. Dag na dag zat ik verdiept in oude Japanse teksten en ik kon over weinig anders praten. Zo vroeg ik mijn vriendin, hoofdstadbewoner en vogelkenner, op een avond: “Ken jij: de hoofdstadsvogel?”
“Hoe kom je daaraan?” reageerde zij wantrouwend. “Bedoel je de stadsduif?”
“Nou, eigenlijk…”
Columba Livia. Is eigenlijk een rotsduif, vaak verward met de houtduif.”
"Nou, nee, ik lees hier in Het verhaal van Ise, dat komt uit een Japanse bloemlezing uit het jaar 914, en daarin staat een grappig stukje over een vogel."
Ze legde met een zucht haar krant neer in het besef dat er meer zou komen.
"Drie oude vrienden verlaten de hoofdstad, dat was toen Kyoto, voor een tocht naar het oosten van het land. Ze komen door allerlei provincies en, zoals toen gebruikelijk, schrijven ze bij elke gebeurtenis een gedicht. Op een gegeven moment bereiken ze de grote rivier de Sumida. Dan staat er: 
Op de oever kropen de reizigers dicht tegen elkaar aan en jammerden: "Wat zitten we toch ongelofelijk ver van de hoofdstad!"De veerman onderbrak hen:"Kom snel aan boord, de zon gaat onder." Ze stapten in voor de oversteek en voelden zich allen terneergeslagen, want stuk voor stuk hadden ze in de hoofdstad dierbaren achtergelaten. Op dat moment plensde er een witte vogel door het water met een rode snavel en rode pootjes, zo groot als een snip, en slokte een vis op. Omdat die vogel niet in de hoofdstad voorkwam, wisten de reizigers niet wat het was. Ze vroegen opheldering aan de veerman, die antwoordde: "Maar da's toch zeker een hoofdstadsvogel!" Daarop dichtte een van hen:
Als je bent wat je naam aangeeft,
laat mij je vragen,
hoofdstadsvogel:
is mijn geliefde dood
of nog in leven?
 Iedereen in het bootje barstte in tranen uit. 
"Mooi!"
"Dan denk ik: wat voor vogel wordt hier nu precies bedoeld?"
"Volgens die beschrijving zou ik zeggen:  “Een waadvogel…”
“Ja, een watervogel, zover was ik ook wel!”
“Nee, een waadvogel! Hoewel... ik denk een scholekster. Maar nu ga ik weer verder met de krant, hoor."

De avond daarna was ik terechtgekomen in Het hoofdkussenboek van Sei Shonagon (eind tiende eeuw). Het is een verzameling vermakelijke schetsen van het hofleven en beroemd geworden lijstjes. In sectie 48 las ik in een kritische opsomming van vogels:
Al hoort hij thuis in het buitenland, ik vind de papegaai aandoenlijk, want er wordt van hem gezegd dat hij de mensen napraat. De kleine koekoek, de waterral, de snip, de hoofdstadsvogel.* Het sijsje, de vliegenvanger.
Als voetnoot voegt Jos Vos toe: "*De hoofdstadsvogel, een soort meeuw, had zijn faam te danken aan sectie 9 van Verhalen van Ise." 

Dus het was wel degelijk een bestaande vogel! Een soort meeuw? Ik ging zoeken op mijn laptop naar meeuwen die voldoen aan de beschrijving. Zowel de zilvermeeuw, de zwartkopmeeuw als de kokmeeuw bleken rode snavels en poten te hebben. En de zwarte koppen zijn in de winter wit... Toen ik intikte "Ise monogatari" (De verhalen van Ise in het Japans), en dan op  Images, was het eerste dat ik zag deze illustratie:




Dit is de scene met de veerman die de drie reizigers de vogels verklaart. Het is een houtsnede van Katsukawa Shunshō, gesigneerd links onder, gedateerd c. 1770. Prachtig, maar nog geen uitsluitsel over de drie vogels. Het kunnen meeuwen zijn. Verder vond ik deze twee platen van dezelfde scene:





De eerste laat volgens mij duidelijk meeuwen zien. De tweede (van Utagawa Hiroshige, titelThe Sumida River: The Old Story of the Capital Birds (Sumidagawa, miyakodori no koji ), 1845-46heeft misschien stormmeeuwen op het water (maar die ken ik alleen met gele poten) en dan de vogeltjes in de lucht, tja, dat zijn toch geen meeuwen (al hebben ze wel rode pootjes)? 
Deze houtsnede (het is grappig om te zien hoe het aantal reizigers en bedienden varieert) interesseerde mij nu vooral door de vermelding (in het onderschrift) van het Japanse woord voor de hoofdstadsvogel: miyakodori (Miyako is de hoofdstad, Kyoto dus, en dori is vogel; Miyakodori).
Hiervoor vind ik als vertaling: oystercatcher, dat is scholekster! Had mijn vriendin dus toch gelijk. 


Maar zo simpel is het niet; in de beschrijving van de houtsnede staat onder Subject headings: Sandpipers!
Ik vind dan: "Sandpipers are a large family, Scolopacidae, of waders or shorebirds. They include many species called sandpipers, as well as those called by names such as curlew and snipe." 
Toch weer waadvogels (had mijn vriendin ook genoemd...). Mij lijkt geen van hen een goede kandidaat, tot ik erachter kom dat een oystercatcher (Haematopus ostralegus) ook een wader is! De stand is nu: het woordenboek zegt "scholekster", al is deze vogel niet (geheel) wit, de vertalers zeggen "een soort meeuw". 


strijd om de titel Miyakodori


Intussen las ik verder, al nazoekend en nieuwe dingen lerend, in Eeuwige reizigers, Een bloemlezing uit de klassieke Japanse literatuur van Jos Vos. Een betere inleiding in de literatuurgeschiedenis van Japan tot 1886 is nauwelijks denkbaar. De gekozen teksten maakten mij vaak nieuwsgierig. Dus toen ik Eeuwige reizigers uit had, ben ik meteen begonnen een aantal van de opgenomen werken in hun geheel te lezen, meestal in Engelse vertaling.

En zo vond ik in The Tale of Genji van Murasaki Shikibu (die ik heb gelezen in de vertaling van Royall Tyler uit 2001), tegen het slot van deze grote roman (Genji, R.T 53, p. 1086): 
“The nun who looked after her had given her two of her own women, Jiju and Komoki, but neither resembled in looks or wit the “city birds” she had known.”
Noot van Tyler: “City people.” Myiako-dori, a kind of gull, appears in Ise monogatari 13 (section 9, Kokinshu 411), by Ariwara no Narihira: “Are you true to your name? Then, city birds, I put you this question: the one I love – does she live or does she die?”

Hier wordt dus "hoofdstadsvogels" (voor het eerst?) gebruikt in de betekenis van stadsmensen, in de zin van modieus geklede, bij-de-handte grootstedelingen! Was dat toen een bestaande uitdrukking? 
De Genji, het Hoofdkussenboek en de Verhalen van Ise stammen uit dezelfde (Heian) periode; de laatste dateert van ca. 900, de eerste twee van ca. 1000. Zouden beide betekenissen naast elkaar gebruikt zijn? Is dat juist de grap van de veerman?




November 2018


PS Omdat verder zoeken mij leert dat kokmeeuw als betekenis van miyakodori "archaisch" is, houd ik de vogel myiakodori nu op een kokmeeuw (Chroicocephalus ridibundus, in modern Japans: yurikamome), in winterkleed. Maar: ridibundus is lachend, dus een kokmeeuw is een lachmeeuw? Nee, iets te vroeg gelachen, ik vind hierover: 
"Het is een vertaling van Larus ridibundus van Linnaeus 1766, letterlijk lachende meeuw, maar Linnaeus, die onder die naam inderdaad de kokmeeuw beschreef, entte de náám op laughing gull van Catesby 1731-1743, een Noord-Amerikaanse meeuw, tegenwoordig Larus atricilla, en in Noord-Amerika officieel de laughing gull (bij deze: terecht)." http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/kokmeeuw
Ik begrijp nu waarom beide vertalers voor "een soort meeuw" hebben gekozen.



Kabbelend kussen


Laat in de regenachtige middag kwam mijn vriendin aanzetten met een pakje. “Uitverkoop!” verklaarde ze, “was anders idioot duur geweest.” Ze gooide de nattige papieren zak naar mij toe en liep door naar de keuken. De zak voelde vreemd zacht aan toen ik hem opving. Ik liep er mee achter haar aan de keuken in. Daar haalde ik het kussen uit de zak tevoorschijn, het kussen van lichte groene stof met een bekend patroon. “Seigaiha!” riep ik, want ik had net een paar dagen geleden de Japanse naam van het patroon opgezocht. En hier, op deze stof, was het des te verfijnder, omdat het met een lichtgroene draad ingenaaid was.


                                                                                              

Dat seigaiha-patroon (ook wel seikaiha of seigainami) bestaat al heel lang en het komt op oude Chinese landkaarten voor als aanduiding van water. Dat lijkt logisch; “land” is vlaktes en bergen, “zee" is een verzameling golven. En omdat die laatste sneller veranderen, geef je ze op een kaart weer als een figuur die zich op regelmatige wijze herhaalt, een motief. Helaas kon ik in Google geen afbeelding vinden van een Chinese landkaart van vóór 1389 die dit aantoont (NB klik op de kaart om het golfpatroon te zien).




Er zijn wel meer mogelijkheden om “zee” uit te beelden als een verzameling golven. Ronde golven of golven met een puntige top? Dat laatste is aardig als je boven die golven dan de meeuwen tekent als hun (horizontale) spiegelbeeld. Te zien op deze Schotse koekverpakking:
                                                                           

En wát voor zee? De ronde seigaiha-golven suggereren een kalme zee, bij mij komt zelfs het woord “kabbelen” bovendrijven. Er is ook de ruige zee, met de “springende“ golf, die schuine S-vorm, het mooist op de beroemde Hokusai prent Under a wave off Kanagawa uit 1829, waarbij die kleinere golf op de voorgrond zo mooi de Fuji op de achtergrond herhaalt.



Als motief komt dit het dichtste bij een ruige zee:



Ik zag dat er ook een variant op het seigaiha-motief bestaat met in de halve cirkel af en toe een heel klein springend golfje, als om duidelijk te maken dat de zee elk moment kan veranderen.

                                                                                             


Het golvenmotief zou in Japan voor het eerst gebruikt zijn als decoratie op een haniwa (grafbeeld van terra cotta) van een meisje uit de 6e eeuw, opgegraven in het Gunma district. Ik kon daarvan geen afbeelding vinden tussen de vele foto’s van gevonden haniwa. Alleen een tekening:


Vanaf de Heian periode (794-1185) verschijnt het aan het hof op de mo, een soort sleep gedragen over de juunihitoe (= twaalf-lagen gewaad). Dat is goed te zien op het omslag van de in 2013 zo fraai uitgegeven tweedelige Genji-vertaling van Jos Vos.


In de eeuwen daarna bleef het motief in gebruik in vele variaties op eenvoudiger kimono.
Maar ook zijn de golven te zien als decoratieve tegels langs de daken van tempels en poorten. En met veel geduld in het zand van een tuin geharkt. Of als een vorm om parelmoer in te leggen in hout. Er zijn meer voorbeelden te vinden van de 1400 jaar van seigaiha-gebruik in Japan.

Tegenwoordig zie ik het motief overal om mij heen; op thee- en zeewierverpakkingen, op telefoonhoesjes, agenda’s, plastic zakken van Ikea enzovoort. Maar mij interesseert vooral de vorm zelf.



Hoe beschrijf je die vorm? “A wave design made of the arches of concentric circles superimposed upon one another so that only the upper portion of each set of circles is visible”(sweetpersimmon1.blogspot.com)? Dus als “concentrische cirkels die elkaar zo overlappen dat alleen het bovenste deel van elk te zien is”?

Zelf vind ik het fijne van het ontwerp dat de boogvormen elkaar zo opvolgen dat het patroon een diepte suggereert die er niet is. Ik bedoel: de golven vormen rijen, ook diagonaal, waarbij telkens de opvolgende rij “achter” de rij “ervoor” lijkt op te doemen. Maar dat voor en achter zit alleen in het hoofd van de waarnemer. Die denkt aan cirkels en er zijn geen cirkels. Er is ook geen overlapping. 

Het mooiste voorbeeld van hoe het patroon uit een perspectief onstaat, is deze verrassende Westerse schildering: een zee van heiligen.


                                                                           
  


maart 2018

The Evenings, A Winter’s Tale by Gerard Reve


Een gebeurtenis, de eerste Engelse vertaling van De Avonden ! En nog steeds niet gelezen! Veel te lang mee gewacht! Maar nu aarzel ik niet langer, op naar de boekwinkel!


Daar aangekomen blijkt dat er twee edities zijn, een gebonden en een paperback. Ook zie ik dat het omslagontwerp kleine verschillen per editie vertoont: de tekening van Bill Bragg op de pocket is afgesneden, die is op het gebonden boek groter en daarbij zijn titel en auteur hierop cursief geplaatst i.p.v. rechtop over de hele breedte.

















Ik vind het al met al een geslaagd ontwerp, vooral door de sterke tekening (vroeg me even af: ligt er sneeuw? Maar nee, de wandelaar laat geen sporen na) en het doet mij denken aan het omslag van I. Spreekmeester voor de eerste druk uit 1947 (gebonden f 5,25). Zoals gewoonlijk ruik ik aan beide nieuwe boeken. Ik koop de pocketeditie (10,99 euro) en lees hem thuis in één ruk uit.

Dat gretige dóórlezen heeft twee oorzaken: de aard van de Engelse taal en mijn persoonlijke nieuwsgierigheid naar elke bekende passage met de vraag hoe die of die zin vertaald zou zijn. Dat maakte het onverwacht lastig om het boek terzijde te leggen.

It was still dark, in the early morning hours of the twenty-second of December 1946, on the second floor of the house at Schilderskade 66 in our town, when the hero of this story, Frits van Egters, awoke.

Na de eerste, korte vervreemding leest het Engels lekker weg, al blijft voor mij het Nederlands er steeds doorheen schemeren. Het blijkt een “vlotlezende”, stijlvolle vertaling, waarbij mij weer de gladstrijkende werking van het Engels opvalt. Hoe zal ik het zeggen, het is alsof het Nederlands stroever is. Het Engels vloeit gelijkmatiger voort en de unieke formuleringen steken minder uit, je blijft er minder aan haken, de archaïsmen en de plechtige woorden verwateren in de stroom. Zelden ben ik zo dankbaar geweest voor mijn weerbarstige moedertaal.

 Ik kan nauwelijks wachten tot ik bij “de Luchtmeesters” ben, het wordt “the Airmasters”. Warenhuis “het Wespennest” is “the Hornet’s nest”. De vertaler is hierin consequent; “De groene weiden” blijft “The green pastures” (titel van de tien jaar eerder uitgebrachte Amerikaanse film), dominee K.W. Twijgzang wordt the Reverend K.W. Twigsong. Vervreemdend werken de vertrouwde maaltijden die moeder van Egters op tafel zet. De oliebollen blijven onvertaald, er is immers geen alternatief.  Zo bleef ik “dubbellezen” tot het einde.

Drawing his lungs full of air, he climbed into bed. “It has been seen,” he murmured, “it has not gone unnoticed.” He stretched himself out and fell into a deep sleep.

Zowel de achterflap als de pagina’s vóór de titelpagina staan vol juichende citaten uit de Engelse en Amerikaanse pers. Ik lees ze met een vlaag van triomf en toch ook niet zonder een zekere bitterheid, als ik bedenk ik hoe verguld Reve geweest zou zijn met dit internationale succes.

En nu 70 jaar na publicatie van de Avonden en 11 jaar na de dood van zijn auteur dan toch nog. Speciaal wrang gezien Reve’s uit frustratie en armoede ontstane pogingen een Engelse schrijver te worden in de jaren 50 (Lees het verhaal Lof der Scheepvaart uit Tien Vrolijke Verhalen). Tot mislukken gedoemde pogingen, zoals zijn toenmalige vriend W.F. Hermans hem al voorspelde. En die had, ook achteraf, zo niet altijd, dan toch meestal gelijk.

“Zijn tijd ver vooruit” (Malcolm Forbes in The National), “Diabolically funny…an existential masterwork worthy to stand with Beckett or Camus” (Economist) staat er. En ik denk onwillekeurig: als een Engelse vertaling als deze in 1950 verschenen was, zou Reve dan in 1953 naar Londen vertrokken zijn, had hij dan The Acrobat and other stories (1955) geschreven, enzovoort. Nutteloze gedachten natuurlijk, vergeefs en onzinnig. De Avonden is een raar boek, erkenning kwam in eigen land onverwacht vroeg in 1947 en nu, in Engeland en Amerika, weer onwaarschijnlijk laat.
                                                                                                                                             

16 december 2017



Gerard Reve, De Avonden, een winterverhaal, Amsterdam 1947
Gerard Reve, Tien vrolijke verhalen, Amsterdam 1961
Verscheur deze brief! Ik vertel veel te veel, een briefwisseling, Amsterdam 2008
Zie ook: Hermans en koorts










New Street Art revisited


As next week (Wednesday, June 1, 2016) the second edition of New Street Art by Claude Crommelin will be officially presented (Brick Lane Bookshop, London),  I thought it helpful to translate my review of the first edition (New Street Art, April 6, 2013) into English. So that more people may share my enthousiasm for this inspirational book.


The street, always the street, that unpredictable combination of purpose and blunder. Newspaper flies over sidewalk,  tree drops some leaves exposing accidental bird, car bumps softly into lamppost -  lamp lights up and a man carefully focusses his camera on the wildly painted wall,  the famous actrice patters by on the exact moment he presses the button. The street is stage for improvisation on the theme intention versus coincidence.

In 2008 the Amsterdam photographer Claude Crommelin moved to London. As soon as he started scouting-out his new neighbourhood, he stumbled on a surprising quantity of high-level street art. He bought a tiny digital camera and on almost daily expeditions began to photograph every piece he liked. Then he decided to put these pictures together on flickr, http://www.flickr.com/photos/claudelondon/.  Being a persistent guy he built a large collection of pieces and an extensive documentation on London street-artists to boot.  Now, five years later, his book is here: NEW STREET ART,  by Claudelondon.


It is a sturdy, square shaped (211 x 211 x 22 mm.) book, that I have trouble putting aside ever since I layed my  eager hands on it.  The selection of the pieces is of great quality, the pictures are clear and subtle, the ostensibly modest bits of text hide a treasure of information.  Of course the bookdesign gives the pictures priority - each of the 272 pages  has one or more splendidly reproduced. But in the margin Claudelondon manages to tell a lot about the makers and their work,  to investigate the mores  in street art and to relate the   often comical – incidents that occurred while hunting the volatile street-artists. Thus he intertwines the personal histories of artists coming from all corners of the world with his own story - vagrant birds of a feather.

To read this book is like being on a hunt with him through the streets of Shoreditch;  again and again with a stir of anticipation I turn the page, as if I turn a corner to see what the next street has to offer. Hasty, since many a piece is granted only a short life. Which for me is precisely the essence of this artform: the whithering of a piece through time  makes it an ode to the transience of the street.

Since I have known Claudelondon as a avid birder, I expected his book to sport at least a folding map of the burrow covered by a colourful confetty of cyphers indicating pieces by location, overlapping circles (breeding grounds) and patterns of artist migration. And of course the unavoidable app to facilitate the reader who wants to tour East London guided as in a museum. But non of this is here - and I do not miss it at all. The city street is ever changing;  pavement gets broken up, new lampposts appear, walls are torn down. Street art is simply part of street life and many an artist turns out to be more elusive than a bird ever was.

The non-organized or rather the untamed character is street arts’ hallmark. It is an expression from below, literally: from the streets. As such it is the exact opposite of the topdown organised urban embellishment project. Even though a singular street artist who has made a name for himself takes money from the authorities to paint the fences around a disputed construction-site (as  Shepard Fairey aka Obey did at the Central Station in Amsterdam).

That is why my favourite part of NEW STREET ART is the grey coloured section in the back, called The unknown artists. It contains the persistantly anonymous pieces whose makers even the fanatic Claudelondon has not managed to trace down. They remain as anonymous as a kerb, a streetlamp, a passing cat. But they are just as undeniably there. For me that is hard-core street art. And I am glad this twitcher also mentions the birds he saw but could not put a name to. Way to go, BrunaDude!







May 29, 2016