
Het was deze bitterzoete herinnering die mij vorige week deed terugverlangen naar die troostende dagen aan zee. Het zachte weer van de laatste septemberdagen gaf de doorslag; ik zocht mijn oude tentje op de volgende morgen nam ik de trein naar de kust. Nadat ik mijn tent had opgezet – de trekkerscamping trof ik ongewijzigd – was de dag nog warm en ik besloot in zee te gaan zwemmen. Het water bleek verrassend koud en er stond een stevige landwind. Telkens als een golf over mij heen sloeg, regende het even heel hard: de kam van de golf werd door de wind als regen terug de zee in geblazen. In de nacht was alleen het gedempte Duits van de andere kampeerders hoorbaar. De volgende morgen begon ik aan mijn HEMA-wandeling. Alles was anders dan gisteren, de wind kwam nu van zee, het water was diep groen-blauw, de lucht spectaculair blauw-rood met kleine, grijze wolkjes. 20 minuten later beklom ik de trappen naar de boulevard en liep door de winkelstraat naar de HEMA voor een ontbijt. Het was nog rustig op het pleintje voor de kerk. Septemberlicht streelde de bakstenen gevels, onder de schaduw van een esdoorn zette een meisje stoelen op het terras voor het café. Ik betrad de HEMA en liep meteen door naar de restauratie. Die verdwenen bleek. Waar ik ooit uitsmijters gegeten had hingen nu damesjurken aan stalen rekken. Ik vroeg naar de restauratie aan een meisje die de jurken aan het ordenen was. Zij wees mij terug naar de voorkant van de zaak. En daar, in een hoek tegen de buitenramen was een soort prefab diner ingericht, alles wit-betegeld, met lege stoelen aan kleine houten tafeltjes. Het was direct aan de straat en de mensen die buiten langsliepen staarden mij belangstellend aan. Ik keek naar links waar op de counter schalen met luxe opgemaakte broodjes decoratief waren uitgestald. Bij het piepjonge meisje erachter bestelde ik een uitsmijter. “Een wat?” “Een uitsmijter... twee broodjes met ham en spiegeleieren...” Het meisje keek mij aan alsof ik haar iets heel smerigs voorstelde. “Dat hebben wij niet meneer, alleen wat hier staat.” Ik nam het minst exotisch versierde broodje met kaas. Goddank was er thee.
Die middag keerde ik er terug voor de lunch. Ik had de verandering nog niet aanvaard. De restauratie bleek nog even kil maar drukker nu en ik moest aansluiten in een rij langs de counter. Toen ik aan de beurt was met mijn broodje kaas vroeg ik aan het meisje om een glas melk. Dit veroorzaakte een diepe frons op haar voorhoofd. “Chocolade?” vroeg ze. “Nee, gewone melk.” Nu verdween zij door een zijdeur. Ze keerde terug met een soortgelijk meisje dat gedecideerd naar een machine toe liep en een beker dampende melk begon te tappen. “Nee, ik wil koude melk!” haastte ik mij te roepen. Nu kwam er een derde meisje bij en zij voegde mij streng toe: ”Voor koude melk moet u in de cooler kijken.” Ze wees op een hoge kast verderop. Daar vond ik allerlei gekoelde dranken en inderdaad ook flesjes melk. Voor straf moest ik achteraan aansluiten bij de kassa. Omdat de meeste plaatsen bezet waren ging ik met mijn broodje en mijn flesje in het midden van de ruimte tegen een glazen tussenwand zitten. Ik draaide de dop van het flesje en ik nam een slok ijskoude melk. En toen zag ik het. Op het glas boven mijn hoofd waren in forse, vrolijk gekleurde letters teksten aangebracht. Ik las:
“Volgende keer tracteer ik”
“Wat heb je vandaag gedaan”
“Leuk zeg!”
“Moet je horen...”
“Zit het allemaal in de tas”
Opeens voelde ik mij erg eenzaam daar.
22 augustus 2011