Zoals de titel van mijn blog al suggereert, ben ik geen liefhebber van "de feestdagen". Deze keer heb ik mij voor de laatste tien dagen van het jaar teruggetrokken op het boerenland, waar zelfs de uitbundigste feestelijkheid doeltreffend verdund en verdreven wordt door de grote regen boven de velden en de windvlagen langs de kale takken.
Het is kerstavond. Bij de invallende duisternis loop ik in mijn rubberlaarzen langs verwaterde boerenkoolstronken en ik passeer de warmverlichte stallen waar boven het verse hooi de grote paarden stil de nacht staan af te wachten.
Op mijn kamer kijk ik op mijn laptop naar radio 1: "De Grote Gerard Reve Show''. Het bevalt me maar matig. Rond twee radiomannen zitten een paar deskundigen, en zoals altijd is er een verstandig mens bij en een oliedomme zwetser. En die laatste krijgt van de radiomannen ruim de gelegenheid om zijn stopzinnige cliché's te debiteren. De anderen straffen hem niet af, maar gaan er ernstig op in. Voor wie is dit alles bedoeld? De liefhebber leert niets nieuws en ergert zich, de leek hoort een groepje heren-op-leeftijd over een dode schrijver keuvelen.
Bij zo'n programma hoop je dat de 14-jarige Gerard van het Reve de studio binnenkomt en zegt: "Zijn jullie nog steeds bezig met etymologie? Jullie vinden jezelf wel erg belangrijk geloof ik, niet?"*
's Nachts in bed drukt het inktzwarte donker zwaar op mijn open ogen.
Tweede Kerstdag 2012
* Nop Maas, Gerard Reve, Kroniek van een schuldig leven, deel 1 - De vroege jaren 1923-1962, Hoofdstuk 3, p. 103
Hermans en koorts
Ik lag met griep in bed en mijn vriendin bracht mij wat fruit en De donkere kamer van Damokles van Willem Frederik Hermans, in de gratis editie die ze net gehaald had bij de bibliotheek ("Ze zeiden: O ja, de rode boeken! Er ligt er nog één!"). Inderdaad een rode pocket, precies van het goede formaat en de vereiste zachtheid om in bed te lezen.
"Alsjeblieft, dan lees je eindelijk iets anders dan altijd weer Reve!"
Dit voorjaar had ik alleen De avonden herlezen (in de facsimile uitgave van 2001), dus het viel nog wel mee.
Hoewel dit zeker de beste dagen van het jaar zijn om Reve's debuutroman uit 1947 te genieten. Op tweede kerstdag 1946 (= hoofdstuk 5 in het boek) noteerde de 23-jarige Reve het plan om zijn eigen wereld van de afgelopen vier en de komende zes dagen in tien hoofdstukken te beschrijven. Hij begint meteen en laat Frits Egters (inderdaad: toen nog niet van Egters) vier dagen daarvoor ontwaken. Tien dagen later heeft Reve de eerste versie van die eerste dag (= hoofdstuk 1) klaar, geschreven in het kamertje van Frits, die zelf niet schrijft. Hij gaat gedreven door en het komplete manuscript is af op 17 mei 1947.
Dat Frits een Reve is die niet schrijft, heeft mij vanaf de eerste lezing gefascineerd en was het niet Hermans die in zijn bespreking van De avonden in Criterium van januari 1948 schreef : "Hij (Reve) schijnt zich afgevraagd te hebben: Hoe zou ik zijn wanneer ik niet schreef, wat zou er van mij overblijven?''
Hermans is altijd spaarzaam en uiterst trefzeker in zijn beschrijvingen. Dit in de context opvallend gedetailleerde portret is een van zijn meest rake. Ik kon er zo gauw geen eerdere melding van vinden. Toch de koorts?
"Alsjeblieft, dan lees je eindelijk iets anders dan altijd weer Reve!"
Dit voorjaar had ik alleen De avonden herlezen (in de facsimile uitgave van 2001), dus het viel nog wel mee.
Hoewel dit zeker de beste dagen van het jaar zijn om Reve's debuutroman uit 1947 te genieten. Op tweede kerstdag 1946 (= hoofdstuk 5 in het boek) noteerde de 23-jarige Reve het plan om zijn eigen wereld van de afgelopen vier en de komende zes dagen in tien hoofdstukken te beschrijven. Hij begint meteen en laat Frits Egters (inderdaad: toen nog niet van Egters) vier dagen daarvoor ontwaken. Tien dagen later heeft Reve de eerste versie van die eerste dag (= hoofdstuk 1) klaar, geschreven in het kamertje van Frits, die zelf niet schrijft. Hij gaat gedreven door en het komplete manuscript is af op 17 mei 1947.
Dat Frits een Reve is die niet schrijft, heeft mij vanaf de eerste lezing gefascineerd en was het niet Hermans die in zijn bespreking van De avonden in Criterium van januari 1948 schreef : "Hij (Reve) schijnt zich afgevraagd te hebben: Hoe zou ik zijn wanneer ik niet schreef, wat zou er van mij overblijven?''
Met deze gedachten in mijn zere kop viel ik aan op Hermans. "...Dagenlang zwierf hij rond op zijn vlot, zonder drinken." Mijn vriendin bracht thee en ging eten halen. Toen ze terug kwam was ik al over de helft van Osewoudt's Werdegang en op mijn enthousiasme reageerde ze met "Zo, en daar is geen woord Reve bij."
Maar toen ze s'avonds naar huis toe ging kon ik haar nog net toeroepen, dat ik totaal onverwacht (ik las De donkere kamer voor het eerst) in Hermans' filmische verhaal een prachtige cameo van Reve had gevonden!
"Je ijlt", zei ze, door de koorts zie overal Reve." Ik moest overeind komen en bladzij 204 opslaan, en haar met schorre stem voorlezen:
"Je ijlt", zei ze, door de koorts zie overal Reve." Ik moest overeind komen en bladzij 204 opslaan, en haar met schorre stem voorlezen:
"De cultuur is een machtige verworvenheid van het mensdom", zei nu een tweede jongen. Hij liet een boer na die woorden. Hij had ingevallen puistige wangen en dicht rechtopstaand krulhaar. Het meisje zei: "Simon spreekt woorden van wijsheid. Hij zou onbetaalbaar wezen als hij niet zo dikwijls hetzelfde zei.
"Hou jij je snuit dicht. Hoer. Slet, zei Simon. De scheldwoorden werden zonder stemverheffing uitgesproken. "As I was saying", vervolgde hij op dezelfde toon, "listening to repeating is often irritating, always repeating is of all living, everything in a being is always repeating, more and more listening to repeating gives to me completed understanding. Gertrude Stein. Wat krijgen we nou?"
Hermans is altijd spaarzaam en uiterst trefzeker in zijn beschrijvingen. Dit in de context opvallend gedetailleerde portret is een van zijn meest rake. Ik kon er zo gauw geen eerdere melding van vinden. Toch de koorts?
22 december 2012
Eindelijk eens actueel vandaag!
GRAND CONTESTED ELECTION FOR THE PRESIDENCY OF THE
UNITED STATES
BLOODY
BATTLE IN AFFGHANISTAN
Deze koppen komen niet uit de krant
van vandaag, maar uit Herman Melville’s Moby
Dick van 1851. En ik citeer eruit omdat ik de afgelopen weken eindelijk dat grote
Amerikaanse epos eens echt gelezen heb. Ishmaels’ reis van kaft tot kaft is een leeservaring van grote diepgang, hoewel je meestal vanaf de ivoren Pequod over het telkens anders beschreven wateroppervlak tuurt, op zoek naar de spuit van de walvis.
“Just
who is this Ishmael? Surely not just some simple merchant mariner looking for a
new experience on a whaling ship” (Gregory Pittman)
Nee, stellig niet. De man die Ishmael genoemd wil worden - en
direct vanaf dat verzoek een briljant schrijver blijkt - stelt aan het slot van het
eerste hoofdstuk:
And, doubtless, my going on
this whaling voyage, formed part of the grand programme of Providence that was
drawn up a long time ago. It came in as a sort of brief interlude and solo
between more extensive performances. I take it that this part of the bill must
have run something like this:
"GRAND CONTESTED ELECTION
FOR THE PRESIDENCY OF THE UNITED STATES.
WHALING VOYAGE BY ONE ISHMAEL.
BLOODY
BATTLE IN AFFGHANISTAN."
Melville's boek zou in de ideale uitgave een geheel witte kaft moeten hebben, met de titel in wit reliëf. Een ongenaakbaar wit blok. Wit als sneeuw, wit als The White Album van de Beatles, wit als Kuifje in Tibet (waarom is de Yeti niet wit? vraag je als je het prachtige hoofdstuk 42: The whiteness of the whale hebt gelezen).
In het zwarte (maar wel fluweelzacht aanvoelende!) boekje Why read Moby Dick? schetst Nathaniel Philbrick de omstandigheden waaronder Melville het boek schreef. Hij citeert het begin van hoofdstuk 85, The Fountain:
That for six thousand years- and no one knows how many
millions of ages before- the great whales should have been spouting all over
the sea, and sprinkling and mistifying the gardens of the deep, as with so many
sprinkling or mistifying pots; and that for some centuries back, thousands of
hunters should have been close by the fountain of the whale, watching these
sprinklings and spoutings- that all this should be, and yet, that down to this
blessed minute (fifteen and a quarter
minutes past one o'clock P.M. of this sixteenth day of December, A.D. 1851),
it should still remain a problem, whether these spoutings are, after all,
really water, or nothing but vapor- this is surely a noteworthy thing.
In het manuscript zou volgens
Philbrick staan: 1850,
de eigenlijke schrijfdatum, die
later veranderd werd in het jaar van publicatie: 1851. Want het is de 31-jarige Melville zèlf die op z’n klokje kijkt
en ons een glimp toont van de echte Ishmael. Multatuli zou dat 10 jaar later
met veel meer misbaar in hoofdstuk 38 van zijn Max Havelaar doen.
De Nederlandse Moby Dick-vertaling van Helen Knopper uit 1987 geeft hier: “vijftien en een kwart minuut over één, ’s nachts, op zestien december van het jaar 1851”. Dat moet natuurlijk zijn: “Een kwartier en vijftien seconden over één in de middag van deze zestiende dag van december 1851”.
Het is de enige alinea die ik vergeleken
heb en zo'n blunder belooft weinig goeds. In dezelfde passage vertaalt
Knopper de mistifying pots door tuinslangen. Dat is wel grappig, nevelsproeiers komt er dichter bij, maar het is lastig.
Hoog tijd voor een nieuwe Nederlandse Moby Dick-vertaling in een geheel witte uitgave, wou ik schrijven, maar ik zie nu dat die er al drie jaar is (al is hij blauw): 604 pagina’s, uitgave Athenaeum-Polak & Van Gennep, vertaling Barber van der Pol.
De vertaalster schreef er ook een boekje over:
6 november 2012
PS Overigens hoop ik dat in die presidentsverkiezingen vandaag de kleur wit niet zal triomferen.
Tekenbordjes
Ballon maakt furore
Vorige week trof ik
bij Atheneum de nieuwe Furore. Nummer 21. Ik stond paf. Nummer 20 (het Avati
nummer) van dit roemruchte tijdschrift verscheen zo’n 10 jaar geleden! Dat is de
regelmaat van een komeet en met een vergelijkbare inslag: al de hele week
geniet ik elk vrij moment van dit eigenwijze blad van Piet Schreuders, die ook de
man is achter de Poezenkrant, het al even grillige tijdschrift waar ik mee
opgegroeide. Nummer 21 van Furore is vrijwel geheel gewijd aan de film Le Ballon Rouge (1956) van Albert Lamorisse
en aan die film over een kleine jongen en een rode ballon bewaar ik ook een
gekoesterde herinnering. Ik zag hem als prille student in 2006 in het
Filmmuseum, in een double bill met Crin-blanc,
die andere korte film van Lamorisse, over een jongen en een wit paard. Beide
films vertellen meeslepend en met minimale dialoog over de botsing van de
fantasie met de harde werkelijkheid en beide films hebben een tragisch eind.
De film
Le Ballon Rouge is
opgenomen in Parijs in 1955, vooral in de wijk Belleville (20ste
arrondissement) en de straat speelt – als in zoveel van de latere nouvelle-vague
films – er een bepalende rol. De manier waarop de camera de jongen door de
straten volgt, door het leven van alledag dat zich niets van het filmen schijnt
aan te trekken, de bijna documentaire wijze waarop de straat in beeld is
gebracht, voert de kijker onweerstaanbaar mee door het dagelijkse leven van de
wijk. Het is bewolkt, het gaat regenen, de zon breekt door. Daarmee wisselt de
sfeer en het aanzien van de straten. En daar doorheen dwaalt Pascal met zijn
rode ballon.
Wat is de meest basale manier van filmen? Je wilt een object zien bewegen tegen een vaste achtergrond: mannetje loopt op straat. Toen ik 12 jaar was gaf mijn vader mij een tweedehands 8mm camera in handen en ik begon meteen mijn zusje van 6 lopend door onze straat te filmen, haar rode jurkje kwam op het doek als een vlinder langs het groen van de heggen. Later volgde de variant: stilstaand zusje tussen bewegend verkeer. Die twee waren voor mij genoeg. Pas veel later ontdekte ik dat ik zo de straten van mijn jeugd had vastgelegd.
En dus zag ik in 2006 Le Ballon Rouge met de dubbele blik van de volwassene: zó liep ik als kind over straat en: zó zou ik mijn eigen kind willen filmen (ik had toen nog niet in Furore gelezen dat Lamorisse inderdaad zijn eigen zoon Pascal voor de hoofdrol had gekozen).
Het blad
De nieuwe Furore is in zwart/wit gedrukt, met als vanzelfsprekende
steunkleur: rood. Daardoor zie ik het blad direct met die diezelfde dubbele
blik; al op de cover (de “couverture”) prijkt op het matte grijs van de jaren
50 een grote ballon in modern glanzend rood. De inhoud is het losjes
gearrangeerd maar diepgaand en gedetailleerd resultaat van een jarenlange
fascinatie, van een zoektocht door Parijs naar de straten, de stegen en de
landjes waar Pascal en de ballon hun avontuur beleven en die de sfeer van de
film bepalen.

Het begint allemaal met de vraag: wat is er nog van over? En daaruit volgt dan vanzelf een tocht door de wijk Belleville die tegelijk een tocht door de geschiedenis is. Schreuders voert de lezer van Furore door een baaierd van kaartjes, stills, fotostrips en reclames. Daardoor voelt het alsof je zelf zoekend en ontdekkend door Belleville dwaalt. Soms wandel je langzaam, dan weer rijdt je met de bus (lijn 96) mee en tenslotte maak je een ballonvaart hoog over Parijs. Die vorm, waarvan Schreuders het geheim bezit, brengt zijn fascinatie zó aanstekelijk over, dat je als lezer niet passief kan blijven, je slaat al snel een zijpaadje in, je vergelijkt de foto’s met de plattegronden, je bladert terug en telt de traptreden op een kadastertekening uit 1924, je gaat met Google op zoek naar dat prachtige fotoboek uit 1954.
De tekst, die als een lange hoofdstraat, telkens onderbroken door een plein, een dwarsstraat of een vergezicht, door het blad loopt, geeft een schat aan informatie over Belleville zonder ooit de rode ballon uit het oog te verliezen. Je leest wat er allemaal verdwenen is sinds Pascal die morgen in 1955 naar school toe rende.
Samen met de reconstructies door het zorgvuldig aan elkaar plakken van foto’s uit verschillende periodes en diverse films (je ziet de huizen, omspoeld door steeds nieuwere auto’s, geduldig staan wachten op hun afbraak) maakt dit het lezen even verslavend als hartverscheurend. In de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw zijn op de plaats van al die platgewalste straten bijna zonder uitzondering gruwelijke flats verrezen, die malaise in de stadsontwikkeling is blijkbaar internationaal geweest. Tekst en beeld van dit nummer van Furore brengen hiermee, precies als Le Ballon Rouge, een nostalgische ode aan de stad.
In de week dat ik nu elk onbewaakt moment naar het blad grijp heeft zich in mijn hoofd een netwerk van straten en stegen gevormd, een eclectisch en nogal gebrekkig soort privé Belleville, zoals je een beeld van de buurt verwerft waar je pas bent komen wonen. Vorm en inhoud zijn hier op wel heel gelukkige wijze één geworden. Daarom is Furore 21 een hoogtepunt in het oeuvre van Piet Schreuders. Spoedt u naar de boekwinkel en begint uw eigen speurtocht!
3 mei 2012
Naschrift:
Bij al deze overvloed aan informatie miste ik één voor mij
niet onbelangrijk detail: een uitleg van de trucage die de ballon een eigen wil
geeft.
Vraag: wat betekent in het prachtige panorama op de pagina’s
94 en 95 de witte waas tussen de huizen in de Rue Vilin, zo op het oog ter
hoogte van nummer 22? Weerkaatsend zonlicht?
Tenslotte ben ik erg benieuwd naar het Furore-exemplaar van Martin
Smit die, zoals ik vandaag op de website van Atheneum Boekhandel lees, als
extra steunkleur lichtgroen heeft!
Iets voor de verzamelaar! Ik heb het vermoeden dat hij het grijs voor groen (of
juister: cyaan) aanziet door het complementaire rood er omheen.
Gotspe van de week
Propaganda-poëzie van een Duitse autofabrikant op de radio:
Dan volgt een tamelijk sullig aanbod voor een airco-servicebeurt, gevolgd door de uitsmijter:
1 mei 2012
Wat doet u als u even geen
omgevingsgeluid wilt horen?
Omgevingsgeluid is hier dus het gedreun en gebrul
veroorzaakt door de benzine- en olieverbrandende auto’s van uw
medeautomobilisten; wat kunt u er in hemelsnaam tegen doen?
Dan draait u het portierraampje
dicht.
Op zichzelf al een geweldige vondst. Maar er is meer:
Maar als u nu ook frisse lucht
wilt hebben?
Dus als u niet alleen geen lawaai wilt horen, maar ook niet
de uitgebraakte gassen en dampen veroorzaakt door de benzine- en
olieverbrandende auto’s van u zelf en uw medeautomobilisten wilt inademen, zoals al die
domme voetgangers en fietsers wel moeten doen? Tja, wat dan?Dan volgt een tamelijk sullig aanbod voor een airco-servicebeurt, gevolgd door de uitsmijter:
Resultaat: Geen vuiltje aan de
lucht!
Let op de dubbele betekenis: alle vuildeeltjes uit de lucht
binnen in de auto zijn weggezuiverd èn: daarmee is er in het leven van de
automobilist geen vuiltje meer aan de lucht. De geraffineerde suggestie in de
slotzin is er een waar Joseph Goebbels trots op zou zijn geweest.1 mei 2012
Dansende truitjes revisited
Een aantal lezers merkte op dat ik in mijn stukje Dansende truitjes met geen woord heb gerept over de muziek die onder de screensaver zit. Ze hebben gelijk, want die muziek is bijzonder genoeg. Het is een geraffineerde mix van kinderlijke argeloosheid (de xylofoon!) en slimme stilering. Precies zoals de beelden van de dansende truitjes dus.
Op zichzelf komt de score heel dicht bij het gevreesde lift
en winkelcentrumdecor, maar in mijn oren is het er juist een geslaagde pastiche
van. Samen met de beelden, die helemaal niet synchroon zijn en toch naadloos
aansluiten, veroorzaakt die muziek een soort wezenloze opgewektheid, een
luchtige sfeer die aan sommige cultfilms uit de 60-er jaren doet denken (De wrekers). Er gebeurt van alles, maar
wat maakt het uit. Alles is lichtvoetig en voorbijgaand, “bedoeling” en
“betekenis” zijn hier helemaal niet van toepassing. De klok tikt de maat: let’s dance.
Toch, ik beken het, heb ik thuis het geluid afgezet, domweg
omdat ik anders de onderbreking te heftig vind als ik aan het werk ben. Voor
het geheel moet je echt even stil zitten. Dat is het wel waard. Voor deze
truitjes wil elk schaap zich met liefde laten scheren.Dansende truitjes
Het is nu twee en twintig minuten over tien, ik zit aan de
computer en ik wil een stukje schrijven over menselijke beweging, over de lazzi
van de Commedia dell'arte, over de bezemdans van Fred Astaire, over de
vloeiende passeerbewegingen van Messi. En over hoe lastig het is een bewegend
mens in woorden om te zetten. En inderdaad, het valt me niet mee. Ik heb nu dit:
Gisteren zag ik op de televisie een filmpje van een kind van een jaar of drie dat speelde in een kamer. Helemaal alleen en voortdurend improviserend met allerlei voorwerpen. Als gehypnotiseerd heb ik zitten kijken. Dat kind bewoog als een ononderbroken stroom, de continue actie verliep zonder enige aarzeling. Aandacht werd direct handeling, de twee vielen samen en vonden al doende steeds nieuwe objecten. Het was een onvoorspelbare kettingreactie, de zichtbare val door een onzichtbare rij dominostenen.
Ik lees de regels terug en blijf staren naar de wachtende cursor achter de punt na de laatste zin. Grappig hoe moeizaam strompelend ik vloeiende en moeiteloze beweging beschrijf. Ik wil net zo vloeiend schrijven, net zo vanzelfsprekend. Opeens is mijn tekst weg en verschijnen er vier jonge vrouwen in een lichte zaal. Dit is mijn screensaver. Ik kijk nu met aandacht naar wat ik al zo vaak gedachteloos heb gezien: vol ernstige toewijding doen de meisjes een kort dansje tussen de houten stoelen tot de beweging wordt afgekapt door een tijdmelding.

22:49:03, 04, 05. Ik blijf kijken tot de meisjes weer terug zijn. Ze doen hun bewegingen met z’n vieren, soms precies gelijk, soms na elkaar. Ze trippelen achter elkaar een trap op, zitten op een rij en slaan tegelijk hun benen over elkaar.
23:02:14. Is dat alles? Ja, dat is alles. Mijn screensaver bestaat uit niets meer dan een digitale tijdmelding in zes cijfers die elke vijf seconden wordt afgewisseld door een filmfragment met vier danseressen in een gebouw. Ze zijn eenvoudig, bijna uniform gekleed in een truitje en een rokje, ze zijn een beetje popperig en toch duidelijk individuen. En ze maken bedrieglijk eenvoudige danspassen, soms alleen handgebaren, soms alleen voetbewegingen.
23:11:26. Telkens als ik beschrijf wat ik zie, verdwijnt de voorstelling en ben ik weer alleen met mijn tekst. Elke denkpauze verschijnen de meisjes weer. Ze doen ook handige kunstjes met kluwen wol. Ze zeggen niets, ze lachen niet, ze nodigen niet uit. Waarom kan ik mijn ogen er niet van afhouden? Schrijven maar weer.
23:15:03. Vier poppetjes bewegen in een decor. Hun bewegingen zijn helemaal niet beladen met betekenis. Het is geen ballet, het is een screensaver. Lokale tijdmelding en truitjes. Meer niet. Het is een vorm die zonder de computer niet zou bestaan. Het is van grote eenvoud en schoonheid. En eindeloos te variëren binnen dat heldere kader.
23:22:44. Nu even doorschrijven. Screensavers hebben hun oorspronkelijke doel verloren. Het gevreesde inbranden van het scherm is sinds de lcd-schermen niet meer mogelijk. Dus waarom zou je? Als je niets aanraakt gaat je beeld immers vanzelf op zwart. Toch draait bij mij al jaren dezelfde screensaver, gemaakt voor een Japanse kledingwinkel, die op deze manier wereldwijd reclame maakt. Dezelfde meisjes doen dezelfde dansjes, soms in een ander truitje en in een andere omgeving. Die omgeving is altijd opvallend leeg en schoon, ontdaan van alle afleiding. Er is een reeks waarin de meisjes zich met z’n vieren in een moderne bibliotheek bevinden, één voor één snellen ze langs de boekenkasten waartegen ze soms sierlijk tot stilstand komen. En in een lege, betonnen stationshal lijken de meisjes op met kleurkrijt gezette streepjes.
In de nieuwste serie zijn de meisjes in Parijs, waar ze tegen het decor van grandeur onaangedaan en onverstoorbaar hun eigen bewegingen uitvoeren, op een avenue, voor de Eiffeltoren, op een boot die op de Seine vaart: niets kan ze van hun stuk brengen, overal zijn zij hetzelfde. En heel Parijs is als herboren: schoon en leeg, geen toeristen, geen verkeer, geen rommel te zien. Ook hier valt weer op: het precieze detail, de uitgekiende verhoudingen; de plaats van de groep in het decor, de plaats van elk meisje in de groep. De seriële beweging, het patroon en dan opeens de kleine afwijking daarvan. Het blijft verrassen. Ik weet wel dat het om truitjes-en-rokjes-verkopen gaat, om mode dus, maar hoe oneindig veel aardiger is dit dan die voorspelbare catwalk-shows, waar broodmagere modellen met onverklaarbaar kwaaie koppen driftig heen en weer marcheren op ondragelijke dreunmuziek!
23:42:32. Tussen de pauzes door schrijf ik en delete ik weer, ik knip en plak; het wordt laat vanavond. Tegen twaalven haal ik mijn handen van het toetsenbord om even flink in mijn ogen te wrijven. Ik ben niet ontevreden met wat ik geschreven heb, maar het is nog lang niet af. Ik zie er tegenop om de nacht door te halen.

00:06:26. En opeens gebeurt het: in zacht gedempt licht verschijnt een behaaglijke bank op mijn scherm, waarop een van de meisjes ligt te slapen! Ze zijn weer terug, niet dansend in het licht nu, maar in slaap gevallen op een bank in het half duistere gebouw! Ze hebben een plaid over zich heen getrokken, een boek is uit hun hand gegleden. Ze ademen rustig. Het is heel stil in het gebouw. Ik blijf nog even op, ik blijf waken over de meisjes van mijn screensaver.
21 september 2010
Gisteren zag ik op de televisie een filmpje van een kind van een jaar of drie dat speelde in een kamer. Helemaal alleen en voortdurend improviserend met allerlei voorwerpen. Als gehypnotiseerd heb ik zitten kijken. Dat kind bewoog als een ononderbroken stroom, de continue actie verliep zonder enige aarzeling. Aandacht werd direct handeling, de twee vielen samen en vonden al doende steeds nieuwe objecten. Het was een onvoorspelbare kettingreactie, de zichtbare val door een onzichtbare rij dominostenen.
Ik lees de regels terug en blijf staren naar de wachtende cursor achter de punt na de laatste zin. Grappig hoe moeizaam strompelend ik vloeiende en moeiteloze beweging beschrijf. Ik wil net zo vloeiend schrijven, net zo vanzelfsprekend. Opeens is mijn tekst weg en verschijnen er vier jonge vrouwen in een lichte zaal. Dit is mijn screensaver. Ik kijk nu met aandacht naar wat ik al zo vaak gedachteloos heb gezien: vol ernstige toewijding doen de meisjes een kort dansje tussen de houten stoelen tot de beweging wordt afgekapt door een tijdmelding.
22:49:03, 04, 05. Ik blijf kijken tot de meisjes weer terug zijn. Ze doen hun bewegingen met z’n vieren, soms precies gelijk, soms na elkaar. Ze trippelen achter elkaar een trap op, zitten op een rij en slaan tegelijk hun benen over elkaar.
23:02:14. Is dat alles? Ja, dat is alles. Mijn screensaver bestaat uit niets meer dan een digitale tijdmelding in zes cijfers die elke vijf seconden wordt afgewisseld door een filmfragment met vier danseressen in een gebouw. Ze zijn eenvoudig, bijna uniform gekleed in een truitje en een rokje, ze zijn een beetje popperig en toch duidelijk individuen. En ze maken bedrieglijk eenvoudige danspassen, soms alleen handgebaren, soms alleen voetbewegingen.
23:11:26. Telkens als ik beschrijf wat ik zie, verdwijnt de voorstelling en ben ik weer alleen met mijn tekst. Elke denkpauze verschijnen de meisjes weer. Ze doen ook handige kunstjes met kluwen wol. Ze zeggen niets, ze lachen niet, ze nodigen niet uit. Waarom kan ik mijn ogen er niet van afhouden? Schrijven maar weer.
23:15:03. Vier poppetjes bewegen in een decor. Hun bewegingen zijn helemaal niet beladen met betekenis. Het is geen ballet, het is een screensaver. Lokale tijdmelding en truitjes. Meer niet. Het is een vorm die zonder de computer niet zou bestaan. Het is van grote eenvoud en schoonheid. En eindeloos te variëren binnen dat heldere kader.
23:22:44. Nu even doorschrijven. Screensavers hebben hun oorspronkelijke doel verloren. Het gevreesde inbranden van het scherm is sinds de lcd-schermen niet meer mogelijk. Dus waarom zou je? Als je niets aanraakt gaat je beeld immers vanzelf op zwart. Toch draait bij mij al jaren dezelfde screensaver, gemaakt voor een Japanse kledingwinkel, die op deze manier wereldwijd reclame maakt. Dezelfde meisjes doen dezelfde dansjes, soms in een ander truitje en in een andere omgeving. Die omgeving is altijd opvallend leeg en schoon, ontdaan van alle afleiding. Er is een reeks waarin de meisjes zich met z’n vieren in een moderne bibliotheek bevinden, één voor één snellen ze langs de boekenkasten waartegen ze soms sierlijk tot stilstand komen. En in een lege, betonnen stationshal lijken de meisjes op met kleurkrijt gezette streepjes.
In de nieuwste serie zijn de meisjes in Parijs, waar ze tegen het decor van grandeur onaangedaan en onverstoorbaar hun eigen bewegingen uitvoeren, op een avenue, voor de Eiffeltoren, op een boot die op de Seine vaart: niets kan ze van hun stuk brengen, overal zijn zij hetzelfde. En heel Parijs is als herboren: schoon en leeg, geen toeristen, geen verkeer, geen rommel te zien. Ook hier valt weer op: het precieze detail, de uitgekiende verhoudingen; de plaats van de groep in het decor, de plaats van elk meisje in de groep. De seriële beweging, het patroon en dan opeens de kleine afwijking daarvan. Het blijft verrassen. Ik weet wel dat het om truitjes-en-rokjes-verkopen gaat, om mode dus, maar hoe oneindig veel aardiger is dit dan die voorspelbare catwalk-shows, waar broodmagere modellen met onverklaarbaar kwaaie koppen driftig heen en weer marcheren op ondragelijke dreunmuziek!
23:42:32. Tussen de pauzes door schrijf ik en delete ik weer, ik knip en plak; het wordt laat vanavond. Tegen twaalven haal ik mijn handen van het toetsenbord om even flink in mijn ogen te wrijven. Ik ben niet ontevreden met wat ik geschreven heb, maar het is nog lang niet af. Ik zie er tegenop om de nacht door te halen.
00:06:26. En opeens gebeurt het: in zacht gedempt licht verschijnt een behaaglijke bank op mijn scherm, waarop een van de meisjes ligt te slapen! Ze zijn weer terug, niet dansend in het licht nu, maar in slaap gevallen op een bank in het half duistere gebouw! Ze hebben een plaid over zich heen getrokken, een boek is uit hun hand gegleden. Ze ademen rustig. Het is heel stil in het gebouw. Ik blijf nog even op, ik blijf waken over de meisjes van mijn screensaver.
21 september 2010
Dieprood
Afgelopen dinsdag s‘avonds tegen achten naar de Albert Heijn in de buurt gerend. Zelfs in haast merkte ik op dat de winkeljongens verpakte vleeswaren die over de datum waren uit de schappen haalden. En naar achteren brachten om in een container te dumpen. Doorgaans gebeurt dit zeer discreet en buiten het zicht van de klanten, want niets mag onze zorgeloze consumptie verstoren. Maar zo dicht tegen sluitingstijd hadden de jongens elke schroom verloren. Baldadig elkaar dwarszittend balanceerden ze met hun gedoemde stapels door de winkel. Zo ving ik ongewild een glimp op van het massale weggooien, van de verspilling die, zo redeneerde ik bitter, het onvermijdelijk gevolg is van elke schaalvergroting. En ik vroeg me af wat die jongens daar van moesten denken, die jongens die dit aan het eind van elke dag moeten doen.
Snel griste ik wat ik nodig had uit de schappen. Alsof ik onder water zwom baande ik me een weg naar de kassa’s. Het meest irriteerde me nog mijn eigen medeplichtigheid door hier mijn verdomde kruidenierswaren te halen. Zelfs de korte rij bij mijn favoriete caissière kon geen troost bieden. Inpakken en wegwezen hier. Toen ik haar betaald had en het pak koffie onder de rol beschuit in het plastic zakje frommelde, hoorde ik het meisje zeggen: ”En alstublieft.” Ik keek op en zij offreerde mij een dieprode roos, de steel verpakt in cellofaan. Ik deed een stap achteruit. Een roos? Even stond alles stil. Tot een jongen van een jaar of 14 achter me zei: ”Je hoeft niet te schrikken hoor, die geeft ze aan iedereen!” Ik nam de bloem voorzichtig aan – ik zag dat het meisje óók bloosde – en tegelijk realiseerde ik me dat het 14 februari was.
Gegeneerd liep ik terug naar huis. The invisible worm, that flies in the night in the howling storm. Ik zag niemand anders met een dieprode roos.
16 februari 2012
Snel griste ik wat ik nodig had uit de schappen. Alsof ik onder water zwom baande ik me een weg naar de kassa’s. Het meest irriteerde me nog mijn eigen medeplichtigheid door hier mijn verdomde kruidenierswaren te halen. Zelfs de korte rij bij mijn favoriete caissière kon geen troost bieden. Inpakken en wegwezen hier. Toen ik haar betaald had en het pak koffie onder de rol beschuit in het plastic zakje frommelde, hoorde ik het meisje zeggen: ”En alstublieft.” Ik keek op en zij offreerde mij een dieprode roos, de steel verpakt in cellofaan. Ik deed een stap achteruit. Een roos? Even stond alles stil. Tot een jongen van een jaar of 14 achter me zei: ”Je hoeft niet te schrikken hoor, die geeft ze aan iedereen!” Ik nam de bloem voorzichtig aan – ik zag dat het meisje óók bloosde – en tegelijk realiseerde ik me dat het 14 februari was.
Gegeneerd liep ik terug naar huis. The invisible worm, that flies in the night in the howling storm. Ik zag niemand anders met een dieprode roos.
16 februari 2012
De bouwplaat
Vrijdagmiddag liep ik nog even over de boekenmarkt op het Spui. Onder de bomen daar leggen een aantal mannen van middelbare leeftijd wekelijks hun boekenkast horizontaal. Tenminste, dat dacht ik vroeger. Maar het zijn doorgewinterde handelaren, die geen traan laten als ze je een mooi boek verkocht hebben. Sommigen waren al begonnen hun handel in plastic kratten te duwen om die vervolgens in hun bestelwagen te stapelen. Bij de eerste kraam trof ik bovenop een toren van overbodig geworden encyclopedieën een bouwplaat van een autobus. Van stevig papier en in verweerde kleuren. De volkomen gelijkwaardige nevenschikking van voor- achter- en onderkant van de bus naast de twee zijkanten had iets ontroerends, nog versterkt door de witte lipjes die als bloemblaadjes de wielen omzoomden. Het geheel was van een knus soort kubisme. Ik kocht de plaat zonder afdingen en liep er snel mee naar huis.
Die bouwplaat voerde me terug naar toen ik een jaar of tien was; met vader aan de grote tafel, het kleed opzij, in de lichtkring van de lamp, en – ho stop! Eerst de instructies lezen! Geduld, veel geduld en nauwkeurigheid moest er worden opgebracht. En het eindproduct van ons moeizame gepruts vond ik steeds weer teleurstellend: de papieren hoekigheid en de kwetsbaarheid van het model maakte het ongeschikt om mee te spelen. Ook als kind vond ik de bouwplaat zelf veel mooier dan het uiteindelijke model en ik voelde mij daar vreemd schuldig over tegenover mijn vader. Nu ben ik onbeschroomd voor de schoonheid van de bouwplaat gevallen en ik denk er niet over om te gaan knippen en plakken.

ja, als een sterk vergrote thumbnail (van 150 pixels); ik herken die aloude hoekigheid nu dus als een digitaal effect. Die gedachte blijkt niet uniek: Google toont me een even hoekige, hyperrealistische bouwplaat van de 8bit-vuilnisbak van het Apple OS9. Om grijnzend naast je onwetende bureau te plaatsen ( instructables.com).
Die bouwplaat voerde me terug naar toen ik een jaar of tien was; met vader aan de grote tafel, het kleed opzij, in de lichtkring van de lamp, en – ho stop! Eerst de instructies lezen! Geduld, veel geduld en nauwkeurigheid moest er worden opgebracht. En het eindproduct van ons moeizame gepruts vond ik steeds weer teleurstellend: de papieren hoekigheid en de kwetsbaarheid van het model maakte het ongeschikt om mee te spelen. Ook als kind vond ik de bouwplaat zelf veel mooier dan het uiteindelijke model en ik voelde mij daar vreemd schuldig over tegenover mijn vader. Nu ben ik onbeschroomd voor de schoonheid van de bouwplaat gevallen en ik denk er niet over om te gaan knippen en plakken.
Thuis meteen even Google naar bouwplaten laten zoeken. Er bestaan papieren bouwplaten van bijna alles; deze vermetele vorm van representatie schrikt nergens voor terug. Niet alleen gebouwen, bruggen en vliegtuigen, maar ook pijporgels, espressopotten en poezen zijn zo gearrangeerd dat je ze met een schaar en plaksel uit het platte vlak kunt optrekken.
En er is zelfs een bouwplaat, schaal 1 op 1, van mijn favoriete vintage camera, de Olympus OM 1! Helaas alleen als in elkaar geplakt model afgebeeld, met alle bouwplaat-modelkenmerken, zoals de rare hoekjes op de ronde vormen van de selftimer en de ring van de belichtingstijden. De soepelheid en de verfijnde afronding van het origineel zijn verdwenen en de papieren versie van de OM1 ziet er even onbeholpen hoekig uit als …ja, als een sterk vergrote thumbnail (van 150 pixels); ik herken die aloude hoekigheid nu dus als een digitaal effect. Die gedachte blijkt niet uniek: Google toont me een even hoekige, hyperrealistische bouwplaat van de 8bit-vuilnisbak van het Apple OS9. Om grijnzend naast je onwetende bureau te plaatsen ( instructables.com).
Die hoekigheid juist als esthetiek is ook al vóór het digitale tijdperk uitgevonden; de Citroen CX (uit 1974) en de F-117 stealth-bommenwerper (uit 1981) ogen als uit papier gevouwen modellen. Gek genoeg kan ik van beide geen bouwplaat vinden. Daarbij komt de vraag bij me op of er bouwplaten zijn van daarvoor heel geschikte objecten van beeldhouwers zoals Calder of Tajiri. Hoe voor-de-hand-liggend ook, ik kan ze nergens vinden. En er zijn al helemaal geen bouwplaten van niet in de werkelijkheid bestaande dingen, en die ook niet bedoeld zijn om in steen of hout te worden uitgevoerd; bouwplaten dus die geen model van iets zijn maar op zich zelf staande originelen. Le carton pour le carton, om zo te zeggen.
Terwijl ik daar vergeefs naar zoek ontvang ik een email van een vriend die fotograaf is. Onder subject: Heere heeft de gebeden gehoord verwijst hij me naar een site die aankondigt dat Olympus eindelijk besloten heeft de befaamde OM-serie een digitaal vervolg te geven. De nieuwe camera zal volgende maand worden gepresenteerd. Er zijn nog geen afbeeldingen van het eerste model bekend, maar voor de vormgeving van die digitale OM heb ik wel een (hoekige) suggestie.
24 januari 2012
Mager haalt een paard uit de wei

“Zal ik Julia alvast gaan halen?” stel ik monter voor, omdat ik vrees dat de twee vrouwen nog wel een half uur mest zullen scheppen en praten in de winterzon die altijd sneller daalt dan je verwacht.
“Mag hij Julia uit de wei halen?” vraagt het paardemeisje dat mijn vriendin is aan de dame die de kleine stal in het bos beheert. Het mag. Ik haal een leadrope en een korter touw uit de zadelkamer en als ik de vrouwen ermee passeer vragen ze unisono of ik wel wat lekkers bij me heb, omdat het anders niet zal lukken. “Ik wil het graag zonder proberen” zeg ik en loop vastberaden door, de vrolijke scepsis achter mij latend. Het is tijd voor Magers’ Eerste Paardenwet: men dient een paard met lekkers te belonen als het uit de wei gehaald is en niet eerder.
Julia is de leidende merrie van de kleine kudde van zeven Haflingers. Ze heeft een tweejarig veulen, Emma, dat nog vol ongecontroleerd enthousiasme is en daar is het korte touw voor. Ik heb vooralsnog grote moeite om de paarden met hun naam te verbinden en het is heel goed mogelijk dat ik met het verkeerde paard bij de stal terugkeer. Het vooruitzicht van de smalende vrouwen doet mij meteen scherp opletten zodra de wei tussen de bomen zichtbaar wordt. De kudde graast verspreid over het hele veld, zich van geen kwaad bewust, de witte manen steken helder af tegen het bruin van hun hals en hun buik licht wit op boven de sneeuwresten die het gras bedekken. Bij het ijzeren hek trekt de zwarte modder aan mijn laarzen. Ik schuif de klink terug met een zekere vreugde, omdat ik met toestemming doe wat voor een buitenstaander verboden is. En met ernst, omdat ik dat voorrecht waardig moet blijken.
Ik herken geen enkel paard. Ik sluit het hek achter me, doe een paar zo onbekommerd mogelijke stappen de wei in. Het paard dat in het midden staat houdt mij oplettend in de gaten, terwijl de anderen alleen oog voor het gras hebben. “Dat zou Julia kunnen zijn”, denk ik. Rustig loop ik in haar richting. Van de rechterkant komt een paardje op haar toe galopperen. Emma. De keuze van het juiste paard wordt zo erg eenvoudig. “Dag Julia, Emma”, zeg ik opgewekt terwijl ik op hen toeloop. Ik houd mijn blik strak op Julia gericht. Als ik ze op een meter of tien genaderd ben, draaien ze zich tegelijk om en maken zich zij aan zij op een drafje uit de voeten. Ik zie ze in de verste hoek van de wei tot stilstand komen achter een laag heuveltje. Magers’ Tweede Paardenwet moet zijn: als je een paard recht aankijkt terwijl je het nadert, dan voelt het zich bedreigd; staat het paard los, dan zal het op de loop gaan, als het vastgebonden staat zal het van zich af schoppen.
Ik loop nu de andere kant op, alsof ik nooit van plan ben geweest een paard te halen. De sneeuw maakt een knerpend geluid onder mijn laarzen en ergens achter de omheining ritselt een vogel in de struiken. Verder is er niets te horen. De zon zorgt voor lange schaduwen. Na een omtrekkende wandeling ben ik moeder en kind tot op een paar meter genaderd. Ik blijf staan, rommel wat aan het touw. Nu komt het veulen aan mijn handschoen snuffelen. Ze duwt haar hoofd tegen mijn schouder en bijt dan snel in de punt van mijn laars. Een beweging met het touw doet haar omdraaien maar niet weglopen. Ik stap opzij, zodat ik buiten het bereik van haar achterbenen kom. Wat nu?
Ik draai me om en loop naar een ander paard dat in deze hoek staat te grazen (Emily, Gemma, Jane?). Dit dier loopt niet weg. Het staat als een paard, groot en zwaar, het laat de huid rimpelen als water waar een steentje in gegooid is. De warmte van dat lijf onder mijn hand, dat massieve paardenpak waarin ergens het wezen schuilt, het wezen dat steeds zwijgt, dat zwijgend elke beweging leest. En dat ik niet begrijp omdat ik mijn eigen bewegingen niet begrijp. Dat wezen leeft in een wereld zonder woorden, waar ik met mijn mond vol tanden sta. Het wezen laat zich rustig op de schouder kroelen.
De neiging om over het zoet geurende paard heen hangend weg te dromen dient zich aan, maar daar ben ik niet voor gekomen. Terwijl ik de harde strengen van haar manen aai doet ze een paar stappen in de richting van Julia die nu staat te grazen alsof ze mij vergeten is. Ik ben meegelift en breng de musketonhaak naar mijn rechterhand. Dan neem ik de stap. De eerste poging om aan te haken mislukt, Julia laat haar halster niet vastpakken. Wel kan ik haar nu over de manen aaien. Ze hoort geduldig mijn vertrouwelijk geprevel aan. En op een gegeven moment maak ik als vanzelf de haak vast. Ik blijf haar nog even rustig aaien voor ik – opgelucht de leadrope vierend - achteruit begin te lopen. “Kom maar, Julia, kom naar pappa”, paai ik uitnodigend en ze komt enkele stappen met me mee. Daarna blijft ze met vriendelijke interesse naar mij staan kijken. Er is een slag gewonnen, maar de oorlog is nog onbeslist. “Kom op nu, Julia, vooruit!” probeer ik nu streng en ik trek de leadrope strak. Geen beweging. Alsof ik een touw om het Centraal Station heb gebonden en het over het Damrak wil slepen. Ik geef korte rukjes. Niets. En zo komen we aan Magers’ Derde Paardenwet: trekken heeft geen zin, dat paard is ruim zeshonderd kilo massa op vier boomstammen, het hoeft zich niet eens schrap te zetten als je eraan gaat hangen; het moet zelf vooruit willen.
Langs het touw loop ik op haar toe en begin haar weer te aaien. Dan weer weglopen en uitnodigen. En ja, ze zet een stap in mijn richting en nog een. Ik draai mij om en begin naar het hek te lopen. Na vijf stappen blokkeert het touw. Opnieuw staat ze mij aan te kijken, benieuwd wat mijn volgende zet zal zijn. Achter haar zie ik dat Emma het paard dat ik eerder heb aangehaald flink in de schoft bijt. Ik ga ik op mijn hurken zitten, de touwen op mijn knieën. Julia blijft mij bewegingloos opnemen. Zal het nog gaan sneeuwen?
Ik krijg koude voeten, kom maar weer overeind, stap naar haar toe en vertel zoetgevooisd bij haar oor dat we helemaal geen haast hebben, dat ze haar eigen moment moet kiezen. Als ik daarna wegloop volgt ze mij zowaar, het touw slap hangend tussen ons in. Onder het lopen prijs ik haar luid. Nu komt Emma aangerend, maar wij veranderen niets aan ons tempo. Een licht gevoel van triomf deelt zich aan mij mee. Tot Julia weer als een blok blijft staan en Emma met haar hoofd weer tegen mijn schouder begint te duwen. Dit lijkt mij het moment om de baas te gaan spelen. Met het korte touw jaag ik Emma weg, verruil de touwen van hand en terwijl ik met de leadrope naar het hek wijs, draai ik het korte touw in mijn linkerhand snel rond. Dat heeft onmiddellijk effect, Julia wijkt voor het touw en zo kan ik haar de goede kant op sturen. Maar na een tijdje blijken we op een ruime cirkel te draaien. Zodra ik ophoud met drijven, staat ze weer als een huis. Vanaf de verste hoek van de wei is intussen de ruin (Buster) komen aansjokken, maar die wordt door Emma onderschept en ze galopperen achter elkaar aan naar het heuveltje. Julia laat zich niet afleiden, ze blijft aandachtig naar mij staan kijken.
Langs het touw loop ik naar haar toe en spreek de volgende woorden bij haar oor. “Julia, moet je luisteren. Ik ben een zenuwlijder en ik weet heel weinig van paarden. Ik heb al twee maanden les in een manege en ik schrik me nog steeds de kolere als mijn paard in die zandbak struikelt. Maar ik weet wel dat ik jullie graag mag en dat ik geen week meer voorbij laat gaan zonder een paard te aaien. Van mij mag je fijn in de wei blijven, maar ik heb beloofd dat ik je op zou halen. Als je nu niet meekomt, dan geef ik het op en ga ik alleen terug naar de stal.” Dan loop ik gedecideerd naar het hek. En zij volgt mij. Heel gewoon lopen we samen door het besneeuwde gras, een man met zijn paard. Bij het hek trek ik de klink terug. Nu zie ik mijn vriendin tussen de bomen verschijnen, met in haar hand een appel.
"Tja, nu ben je te laat”, zeg ik met zo min mogelijk triomf, terwijl Julia rustig het hek passeert. Ik sluit het achter haar. Mijn vriendin geeft Julia de appel die zij sapdruipend opkauwt. Ik voer mijn vangst naar de stal. Onderweg word ik geprezen, maar ik vraag mij in stilte af of het paard de vrouw met de appel in haar hand niet heeft zien aankomen en alleen daarom met mij mee is gelopen.
9 februari 2012
Abonneren op:
Posts (Atom)